Maasboulevard

Gaat ze er ooit aan wennen? Gaat ze hier ooit zorgeloos fietsen? Ja, het is een saai stuk rechtdoor langs de Maasboulevard. En nee, het kan geen kwaad om af en toe tegen de wind in te fietsen. Maar dat is het niet. Het is: wakker worden in je oude kamer die je oude kamer niet meer is, bij je vader die je vader niet meer is, maar een stille man achter een laptop. En dan ’s avonds bij je moeder inslapen in een iets te nieuwe, iets te lege kamer die je kamer niet is. Nog niet in ieder geval. Nog steeds niet.

En dat dan twee keer per week. Bij haar vader: de oude lamp met die fucking springende haasjes boven haar bed, haar oude lesgitaar, haar bureau met de kapotte bureaulamp, haar troepies en haar schoolboeken. Ze is het al jaren ontgroeid, ze zullen al tijden in het weekend naar de milieustraat en naar de IKEA. Maar ja, haar vader en zijn beloftes. ‘Jezus pap!’ Moet ze er dan nóg vaker om vragen?

En bij haar moeder: dat giga bureau, die giga kledingkast, die giga zitzak en de turquoise en oranje muren. Ja, haar lievelingskleuren, heel stylish allemaal, maar: met welke vriendinnen moet ze er chillen? Die komen toch never nooit in West? Lisa zit sowieso de halve week in Alexander, ze zien elkaar alleen nog op school. ‘Ja doewie, zie je op Snap liefie!’

Als ze bij het stoplicht is, is ze halverwege. Is dat positief gedacht? En dat die AirPods echt een tof cadeau waren van mama? Ook toch? Waar zou ze zijn zonder haar playlists? En dat ze die andere cadeaus wel had mogen houden? Dat ze liever gewoon… Nee, gewoon blijven trappen en de positieve dingen benoemen. Dat je beter naar West kunt fietsen dan naar Alexander en dat Pam super lief is. Dat ze ook zo’n stiefmoeder als Lisa had kunnen hebben. Echt hè. Zó onwijs kut voor Lisa.

Ze richt haar blik op. Nou? Wat heeft ze te mokken? Het wordt heus nog wel eens normaal allemaal, het gaat nog wel eens wennen. Het is alleen… Het is gewoon zo’n fucking lang fietspad, waar je gewoon altíjd tegenwind hebt. Dat is het en niets anders. Gewoon doorfietsen. Bij de stoplichten is ze halverwege.

Grote boef

Voor de agenten lijkt het een uitje. Ze staan in groepjes op kruispunten in de wijk. Hier wat fietsagenten bij elkaar, daar wat motoragententen op een kluitje.

Overal rond de begraafplaats staan auto’s dubbel geparkeerd en dwars op de stoep, sommige met een zwart vlaggetje uit het raam. Naast de bushalte staan twee Harley Davidsons te glimmen. Maar de agenten lachen. Bekeuringen uitschrijven of auto’s laten wegslepen is er niet bij. De zon schijnt, deze begrafenis is een buitenkansje. Zo spreken ze elkaar tenminste nog eens.

Voor wie van glimmende auto’s houdt, moet het geen straf zijn even in de wijk te posten. Op de oprijlaan van de begraafplaats staan twee monsterlimousines, en onder de foutgeparkeerde wagens zijn weinig Fiat Panda’s en veel Mercedessen en BMW’s.

Op mijn tweedehands fiets met versleten fietstassen rij ik erlangs. Ik ben op weg naar een afspraak in de stad. Ik heb haast, dus rij stevig door, maar probeer al draaiend op mijn zadel toch zoveel mogelijk van het spektakel mee te krijgen. Wat gebeurt hier? Wie wordt hier ter aarde besteld?

Als ik terugkom uit de stad, zijn de motoren en de patswagens met de vlaggetjes alweer verdwenen. Op één straathoek staat nog wel een motoragent de leegte in de gaten te houden. Ha, mooi. Ik rij direct op hem af.

Van onder een opengeklapte motorhelm wordt mij medegedeeld dat er een ‘grote boef’ is begraven, en dat zo’n uitvaart ‘rivaliserende elementen’ aantrekt, dus dat er extra waakzaamheid vereist was. Maar alles is rustig gebleven, en nu zit zijn dienst erop.

Voordat ik door kan vragen, gaat de klep van de motorhelm naar beneden, start de agent zijn motor en rolt hij de stoep af. Weg is hij.

Beduusd vervolg ik mijn route. Ik zie de bekende Mazda’s en Daewoo’s op de bekende plekken geparkeerd staan en de blikjes energydrink liggen in de goot alsof er niets gebeurd is.

Toch laat het voorval me niet direct los. Als ik mijn fiets in het fietsenhok parkeer, zie ik een grote boef in een veel te krappe doodskist voor me, en gevaarlijke mannen met snorren en leren jassen die over de begraafplaats stappen. Ik probeer me zelfs mijn eigen begrafenis voor te stellen, maar ver kom ik daar niet mee. Limousines komen er in mijn droom niet voor. Wel zie ik in een enorme stilte verzonken twee tweedehands fietsen met versleten fietstassen bij de ingang van de begraafplaats staan.

Naar Ierland

‘Hé, waar luister je naar?’ vraagt mijn vrouw. Ze komt met de wasmand in haar handen de trap af.

Ja, waar luister ik naar. Goeie vraag. Het is avond, ik heb op mijn tablet de ‘tips voor jou’ stream aangeklikt, en terwijl mijn laptop opstart, zoek ik naar mijn to do-lijst op mijn telefoon. Er moet nog zoveel. Aan luisteren was ik nog niet toegekomen.

Mijn vrouw zet de wasmand op tafel en komt achter me staan. Ik kijk op van mijn telefoon en luister met haar mee. Een hopsasa-deuntje met violen en mandoline’s is het.

‘Leuk,’ zegt mijn vrouw. ‘Ierse volksmuziek. Was jij niet al eens in Ierland op vakantie geweest?’

Voor we het weten, zitten we op google maps de route te bekijken die ik in 1998 in Ierland met twee vrienden heb afgelegd, hebben we tweehonderd foto’s van de Ierse natuur gezien, heeft mijn vrouw bedacht dat ze eigenlijk op voksdansen wil, omdat dat vast ontspannender is dan yoga, zitten we in onze agenda’s te kijken wanneer een vakantie naar Ierland te plannen valt, en zitten we te dubben of kinderen mee kunnen naar een pub, en of je met een huurauto gemakkelijk van Dublin…

En dan kijken we op van onze schermen, en bedenken dat er nog van alles moest vanavond. Daar staat de wasmand. En daar ligt mijn telefoon met mijn to do-lijst.

Gauw gaan we aan de slag. We zwijgen. Zodra mijn vrouw haar werk gedaan heeft, ploft ze met een breiwerkje op de bank. Als ik mijn computerwerk af heb, schiet ik mijn jas aan voor een avondwandeling.

De eerste meters baal ik dat ik weer de hele dag naar schermen heb zitten staren, en vervloek ik het geraas van alle snelwegen die de stad omringen, en die je altijd en overal hoort. In de Ierse natuur, daar moet je wonen!

Maar als ik twee hoeken om ben, merk ik dat ik alweer zachtjes loop te fluiten, met mijn armen zwaai, en van de stad geniet.

En dan sta ik in een achterafstraat voor een zalencentrum waaraan de laatste veertig jaar niets veranderd lijkt. Beneden zijn de rolluiken dicht, maar op de tweede etage brandt licht. Achter de vitrages zie ik mannen en vrouwen heen en weer bewegen, kalm maar synchroon.

Even twijfel ik, maar dan begrijp ik het. Gewoon, op dinsdagavond, volksdansen in Zalencentrum Koos. We hoeven helemaal niet naar Ierland.

Civil society

‘Eh, sorry?!’ stamel ik. ‘Had je het tegen –’ Ik kijk over mijn schouder. ‘Dat het hier leeg is,’ zegt het meisje. ‘Zo zonder auto’s.’

Ik kijk om me heen. Ja, zo kun je een gesprek beginnen. Het is avond en het parkeerterrein is leeg. Ik mompel iets. Dat ze ‘daar wat zegt’, ofzo. Sorry, ik stak de parkeerplaats alleen over, ik zag niks, ook niet dat ik een meisje met een laptoptas aan het inhalen was.

‘Ik moet een trein halen,’ zeg ik en ik versnel mijn pas. ‘Ik ook,’ zegt het meisje en ze loopt met me mee.

Zonder aandacht te schenken aan mijn nurksheid, begint het meisje te babbelen. Dat ze vanaf haar werkplek op deze parkeerplaats uitkijkt. Dat het erg druk is op de zaak, en dat haar collega’s…

Ik hoor maar half wat ze zegt, mijn gedachten zijn bij de politieke bijeenkomst die ik ben ontvlucht. Democratisering, burgerschap, civil society – tik, tik, tik, de begrippen stuiteren door mijn hoofd als ballen door een flipperkast. Opnieuw en opnieuw zie ik mezelf verdwijnen – door de achterdeur de zaal uit, de politiek uit, de buitenlucht in.

Ze werkt bij een groot advocatenkantoor, babbelt het meisje verder. Ze doet letselschadezaken. ‘Hm,’ doe ik. Ik zie dat we nog maar halverwege de parkeerplaats zijn. Nergens een steegje om in te verdwijnen.

Tot op het station blijft het meisje tegen me aan praten. Als ik op een vertrektijdenmonitor mijn perron opzoek, vraagt ze waar ik vandaan kom en waar ik heen ga. ‘Van een politieke bijeenkomst naar perron negen,’ zeg ik bars.

Dan zie ik dat mijn trein over één minuut vertrekt. Ik brom iets, zet het op een lopen en spring in de trein die ik volgens mij moet hebben. Weg van de politiek, weg uit deze stad, weg, weg, weg – en min of meer per ongeluk misschien ook wel ergens naartoe.

Botenmens

‘Ja, zegt hij trots. ‘Ik ben nu loopbaancoach.’ Hij vertelt dat hij eerder bij een bank, in de techniek en in de bouw werkte. ‘Maar spullen verkopen interesseerde me niet,’ zegt hij. Hij duwt zijn bril een eindje omhoog op zijn neus. ‘Ik ontdekte dat ik een mensenmens ben.’

‘Zo,’ zeg ik. We staan aan een kade net even buiten mijn wijk over de rivier uit te kijken. Links trekt een containerschip voorbij, rechts een riviercruiser. Machtige, grote boten.

‘En jij?’ vraagt hij. ‘Woon je hier? Kom je hier vaker?’

Ik kijk hem aan en bedenk dat ons gesprek verdraaide vlot op gang komt. Zo maak je een ommetje, zo groet je een onbekende – en zo hoor je hem vertellen dat hij loopbaancoach is, en mensenmens.

Ik wijs naar verderop, naar waar mijn huis is. Ik leg uit dat ik vanuit huis werk en dat ik schrijf, maar dat ik daar eventjes geen zin meer in had. ‘Zodoende,’ zeg ik. ‘Ik dacht: ik ga even boten kijken.’

De mensenmens knikt begrijpend en wijst naar waar híj vandaan komt. Daar: uit die kantoorflat. ‘We hadden vergadering,’ zegt hij met een grijns. ‘Ik moest er ook even uit.’

Zo staan we een tijdje zwijgend voor ons uit te kijken, de mensenmens en ik. En terwijl een zandschip door het water ploegt en een waterbus met veel opspattend water voortjaagt, begin ik me af te vragen wat ik dan wel ben. Ook een mensenmens soms? Een woordenmens? Of een botenmens?

Boombladballet

Iedereen staat op iedereen te wachten aan de kruising van de Vreeswijkstraat en de Loevesteinlaan. Wanneer vinden ze nu eens intelligente stoplichtsystemen uit, vraagt menig automobilist zich af, met zijn hand aan de versnellingspook.

Maar wie goed kijkt, begrijpt dat over dit rustmoment is nagedacht. Er dansen goudgele boomblaadjes over het asfalt. Ze draaikolken en wervelen in de wind en de namiddagzon. Ze gaan liggen en springen weer op – ook als er weer auto’s over de kruising trekken.

Ik heb het schouwspel een paar minuten gadegeslagen als mijn stoplicht op groen springt, maar ik kan er geen genoeg van krijgen. Eenmaal overgestoken stap ik van mijn fiets om verder te genieten. Het is een ballet voor auto’s, boomblad, zon en wind, stel ik vast. En ik kijk op naar de bomen waaruit de blaadjes tevoorschijn geritseld moeten zijn.

Hm. Is het de droogte? Hoort dit bij deze bomen? En wat voor bomen zijn het eigenlijk? Opeens is mijn hoofd vol vragen.

Niet ver van me vandaan staat een kerel in een leren jack voor zich uit te kijken. Met mijn fiets aan de hand stap ik op hem af. Weet mijnheer dat misschien, wat dit voor bomen zijn? ‘Huh?’ doet de man op mijn vraag. ‘Huh?!’ Nee dus. Als je een leren jack aantrekt, praten we verder, zegt zijn blik.

Ik vervolg mijn weg en doe mijn boodschappen met een hoofd vol leren jacks en bozige blikken. Bij het vriesvak in de supermarkt trekt er een blos over mijn kaken. Wat stel ik ook een idiote vragen, vervloek ik mezelf mompelend.

Maar als ik weer op mijn fiets zit, zijn daar al snel weer de boomblaadjes. Ze liggen in duinformaties achter bushokjes en vuilcontainers, een stadsbus trekt ze in wolken achter zich aan, en in het gras tussen de rijbanen aan de Volendamlaan vormen ze een goudgeel tapijt.

Ik heb niets te zoeken aan de Volendamlaan, maar rij hem af tot de kruising met de Oude Haagweg en keer daar om. Van mijn fiets stappen durf ik niet meer. Maar als ik langzaam rij, hoeft niemand iets in de gaten te hebben.

Hè, Roef?

‘Het zijn de mensen, niet de honden,’ zegt ze beslist. Haar wenkbrauwen staan laag, haar blik is duister. ‘Geen hond wordt slecht geboren, hè Roef?’ Roef reageert niet. Hij wacht, als een hond uit een catalogus. Zijn poten gespreid, zijn snuit recht vooruit, zijn lijn losjes bungelend. Hij reikt maar tot iets boven haar knie. Want daar staat zij, groot en bonkig, in een trainingsbroek en een verwassen T-shirt.

Niet dat dat nodig is, maar ze heeft zijn lijn dubbel om haar hand geslagen; ze krijgt al genoeg boze blikken. Net in het plantsoen nog. ‘He tank, wegwezen met je monsterhond,’ siste een kerel. Ze maakt een wegwerpgebaar. ‘Wat moet je daar nou mee? Ik bedoel: kíjk naar die hond.’ Ze heft de lijn een eindje op. Roef blijft staan waar hij staat. ‘Andere honden hebben het tenminste in de gaten,’ zegt ze na een tijdje zwijgen. ‘Het kleinste poedeltje komt nog aan hem snuffelen – en hij vindt het allemaal prima. Hè, Roef?’

Roef komt uit een Antwerps asiel, vertelt ze. Tien weken oud was hij toen ze hem langs de snelweg vonden; hij was uit de auto gezet en had geleefd van wat er in de berm lag. Voor zover het nog leven mocht heten tenminste, want hij was vel over been geweest. In Nederland waren pitbulls toen al verboden, maar in België nog niet. ‘Ja natuurlijk,’ zegt ze. ‘Elke hond kun je vals maken, dus Roef ook. Maar kíjk hem nou eens!’

Ze hurkt voor haar hond neer en neemt zijn kop in haar handen. ‘Ik heb hem gezegd dat hij een bril moest kopen,’ zegt ze. ‘Die kerel in het plantsoen. Ik heb hem een goeie middag gewenst en ben doorgelopen.’ Ze klopt haar hond op zijn buik en krauwt hem onder zijn bek. ‘Hè Roef? Het zijn de mensen en niet de honden hè?’ Roef blijft zich van commentaar onthouden. Maar als ze hem achter zijn oren kroelt, knijpt hij wel even genietend zijn ogen dicht.

Dit stukje verscheen op 7 juni in dagblad Dagblad De Pers.

Nog lang niet af

De winkels zijn dicht, de straten raken leeg en de zon gaat nog lang niet onder. Aan de Prinsessewal gooit een vrouw haar jas in de auto voor ze die op slot doet, op terrassen strekken mensen hun benen en in de Paleistuin wordt gepicknickt. Een werkkoffer ligt op zijn kop in het gras, een jongen speelt gitaar, een meisje loopt een eindje op haar handen – en valt lachend om.

Zo’n avond is het. En de democratie doet haar werk. De roltrap in het Kamergebouw rolt, beveiligers beveiligen, een cameraploeg wacht op nieuws. In de plenaire zaal is een debat gaande. De woordvoerder van de kleine christenen rondt zijn betoog af, de minister tekent poppetjes in de kantlijn van haar dossier en de woordvoerder van de liberalen werkt zijn e-mail bij op z’n iPad.

‘s Middags bij het vragenuurtje, ja dan is het druk. Met de gangen vol microfoons, de Kamer vol leden en de tribune vol scholieren gaat politiek als vanzelf. Nu is de Kamer leeg, is de tribune een lijnenspel van trapjes en opgeklapte stoeltjes en moeten de woordvoerders de energie uit zichzelf halen. En uit hun overtuigingen natuurlijk. Ja! Dat Nederland “anders en beter” moet bijvoorbeeld. De woordvoerder van de sociaal-liberalen springt op uit zijn stoel en spoedt zich naar het spreekgestoelte, met het elan en de vlotheid waar zijn partij voor staat.

Het is zomaar een dinsdagavond in het Kamergebouw. De roltrap rolt, de liberaal is halverwege zijn mail en de sociaal-liberaal heeft amper zijn eerste punt gemaakt, of daar meldt zich de woordvoerster van de socialisten zich bij de interruptiemicrofoon. Ze draagt een zwart shirtje met een gebloemde rok en bijpassende hakschoentjes. Kleding waarmee ze zich alleszins op een terras zou kunnen vertonen. Maar ja, de democratie hè? En de christen-democraten, de gereformeerden, de populisten, de groenen: ze moeten allemaal nog aan het woord komen.

Heus, er mag geluk heersen op terrassen en in plantsoenen, maar Nederland is nog lang niet af.

A better man

‘I’m willing to give it a try, Harry,’ zegt haar mond. ‘I really am.’ Haar oogopslag, de trek om haar mond en haar over elkaar geslagen armen zeggen iets anders: ‘Ik ben je zat, Harry. Ik ben al jaren moe van je en wanhopig van mezelf. Dat ik genoegen neem, godbetere, met een ellendeling als jij.’

Het is vrijdagmiddag. De zon schijnt. Langzaam wordt het drukker op het terras van de Zwarte Ruiter.

‘Oh honey,’ zegt Harry. Hij gaat rechtop zitten en legt een vlezige hand op tafel. ‘You know I want to make us work.’ Echt, hij gaat veranderen, bezweert hij. Hij blijft nooit meer zo lang weg, hij gaat helpen in huis en hij zal nooit, echt nooit meer tegen haar liegen. ‘Honestly Astrid,’ raakt hij in vervoering van zijn eigen woorden. ‘I’ll be a better man for you.’

Zulke beloftes heeft Astrid eerder gehoord. Zie jezelf zitten, Harry, zegt haar blik. Brit onder de Britten, je bent geen haar beter dan die zuipmakkers van je. Met je bleke, ongeschoren kop, met je dikke pens en dat eeuwige blauwe vest van je. Alleen dat vest al! Hoe vaak heb je al niet beloofd dat je iets nieuws zult kopen?

Beloftes maken dorstig in de zon, merkt Harry. Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd, neemt een slok bier, draait in zijn stoel op zoek naar een ober voor een volgend glas – en zakt onderuit als hij bedenkt dat hij hier zelf naar de bar moet lopen. Vermoeid, spiedend kijkt hij zijn vriendin aan. ‘Really Astrid. I want to be a better man for you,’ verzucht hij.

Mijn pogingen me op mijn boek te concentreren heb ik tegen die tijd allang opgegeven. Ik haal mijn voeten van de stoel tegenover me en kijk nonchalant de andere kant op. Waar was Harry zo lang naartoe, zit ik me af te vragen. En zou Astrid het verschil tussen “will” en “want to be a better man” wel horen? Moet ik haar waarschuwen? Of zal ik liever mijn boek dichtslaan, mijn glas leegdrinken en naar mijn eigen leven verdwijnen?

Niet vergeten

Een onhandig groot plakkaat is het, geplastificeerd en wel, en met veel plakband vastgemaakt aan een prachtige gietijzeren, maar ook onhandig slanke lantaarnpaal. Wegwaaien of tot pulp regenen zal het ding niet. Maar om de tekst te kunnen lezen, moet je geduldig zijn en je hoofd met de regels rond de lantaarnpaal laten meebewegen. En dat een heel verhaal lang, in kleine lettertjes.

Ludo heet de kater. “Hij is zestien jaar oud, hij miauwt veel en is erg aanhankelijk, dus het moet niet moeilijk zijn om hem te benaderen”, schrijven zijn baasjes Livia en Marko. En dat hij “inmiddels zo lang weg is, sinds 2 januari 2011,” dat ze er eigenlijk vanuit gaan dat hij niet meer leeft. Toch vragen ze hun buurtgenoten alsjeblieft goed in tuinen en schuren te kijken. Want: “Dat we niet weten wat er met hem is gebeurd, is gekmakend.”

“Gezocht. Pucky, wit befje, zwarte sokjes. Bel Hans, 06-…” Zoiets kalk je op een A4’tje, als je kat zich een dag of wat niet heeft laten zien. Iets kernachtigs. Met een van de vele foto’s erbij die je op je camera hebt staan, maar waar je normaal gesproken niet naar kijkt, omdat poeslief je toch al de hele dag voor de voeten loopt. Tegen de tijd dat je je werkelijk zorgen begint te maken, stapt het beest de keuken binnen. Met een kras in zijn oor, een stukje van zijn staart, of gewoon: miauwend. Of er niet wat te eten is.

En Marko en Livia? Nog elke ochtend loopt híj in zijn pyama naar de keuken om brokjes voor Lu… En zich weer om te draaien. Al meer dan drie maanden gaat háár hand in een aaireflex naar… Ja dus. Daar op de bank, waar Ludo altijd lag. En op de hoek van hun straat staat deze lantaarnpaal, met dit plakkaat. Dat maar weinig mensen de moeite zullen nemen de hele tekst te lezen, is misschien niet eens belangrijk. Ludo was zestien jaar oud, hij miauwde veel en was erg aanhankelijk. En hij is, zo te zien, nog lang niet vergeten.