Hè, Roef?

‘Het zijn de mensen, niet de honden,’ zegt ze beslist. Haar wenkbrauwen staan laag, haar blik is duister. ‘Geen hond wordt slecht geboren, hè Roef?’ Roef reageert niet. Hij wacht, als een hond uit een catalogus. Zijn poten gespreid, zijn snuit recht vooruit, zijn lijn losjes bungelend. Hij reikt maar tot iets boven haar knie. Want daar staat zij, groot en bonkig, in een trainingsbroek en een verwassen T-shirt.

Niet dat dat nodig is, maar ze heeft zijn lijn dubbel om haar hand geslagen; ze krijgt al genoeg boze blikken. Net in het plantsoen nog. ‘He tank, wegwezen met je monsterhond,’ siste een kerel. Ze maakt een wegwerpgebaar. ‘Wat moet je daar nou mee? Ik bedoel: kíjk naar die hond.’ Ze heft de lijn een eindje op. Roef blijft staan waar hij staat. ‘Andere honden hebben het tenminste in de gaten,’ zegt ze na een tijdje zwijgen. ‘Het kleinste poedeltje komt nog aan hem snuffelen – en hij vindt het allemaal prima. Hè, Roef?’

Roef komt uit een Antwerps asiel, vertelt ze. Tien weken oud was hij toen ze hem langs de snelweg vonden; hij was uit de auto gezet en had geleefd van wat er in de berm lag. Voor zover het nog leven mocht heten tenminste, want hij was vel over been geweest. In Nederland waren pitbulls toen al verboden, maar in België nog niet. ‘Ja natuurlijk,’ zegt ze. ‘Elke hond kun je vals maken, dus Roef ook. Maar kíjk hem nou eens!’

Ze hurkt voor haar hond neer en neemt zijn kop in haar handen. ‘Ik heb hem gezegd dat hij een bril moest kopen,’ zegt ze. ‘Die kerel in het plantsoen. Ik heb hem een goeie middag gewenst en ben doorgelopen.’ Ze klopt haar hond op zijn buik en krauwt hem onder zijn bek. ‘Hè Roef? Het zijn de mensen en niet de honden hè?’ Roef blijft zich van commentaar onthouden. Maar als ze hem achter zijn oren kroelt, knijpt hij wel even genietend zijn ogen dicht.

Dit stukje verscheen op 7 juni in dagblad Dagblad De Pers.