Grote boef

Voor de agenten lijkt het een uitje. Ze staan in groepjes op kruispunten in de wijk. Hier wat fietsagenten bij elkaar, daar wat motoragententen op een kluitje.

Overal rond de begraafplaats staan auto’s dubbel geparkeerd en dwars op de stoep, sommige met een zwart vlaggetje uit het raam. Naast de bushalte staan twee Harley Davidsons te glimmen. Maar de agenten lachen. Bekeuringen uitschrijven of auto’s laten wegslepen is er niet bij. De zon schijnt, deze begrafenis is een buitenkansje. Zo spreken ze elkaar tenminste nog eens.

Voor wie van glimmende auto’s houdt, moet het geen straf zijn even in de wijk te posten. Op de oprijlaan van de begraafplaats staan twee monsterlimousines, en onder de foutgeparkeerde wagens zijn weinig Fiat Panda’s en veel Mercedessen en BMW’s.

Op mijn tweedehands fiets met versleten fietstassen rij ik erlangs. Ik ben op weg naar een afspraak in de stad. Ik heb haast, dus rij stevig door, maar probeer al draaiend op mijn zadel toch zoveel mogelijk van het spektakel mee te krijgen. Wat gebeurt hier? Wie wordt hier ter aarde besteld?

Als ik terugkom uit de stad, zijn de motoren en de patswagens met de vlaggetjes alweer verdwenen. Op één straathoek staat nog wel een motoragent de leegte in de gaten te houden. Ha, mooi. Ik rij direct op hem af.

Van onder een opengeklapte motorhelm wordt mij medegedeeld dat er een ‘grote boef’ is begraven, en dat zo’n uitvaart ‘rivaliserende elementen’ aantrekt, dus dat er extra waakzaamheid vereist was. Maar alles is rustig gebleven, en nu zit zijn dienst erop.

Voordat ik door kan vragen, gaat de klep van de motorhelm naar beneden, start de agent zijn motor en rolt hij de stoep af. Weg is hij.

Beduusd vervolg ik mijn route. Ik zie de bekende Mazda’s en Daewoo’s op de bekende plekken geparkeerd staan en de blikjes energydrink liggen in de goot alsof er niets gebeurd is.

Toch laat het voorval me niet direct los. Als ik mijn fiets in het fietsenhok parkeer, zie ik een grote boef in een veel te krappe doodskist voor me, en gevaarlijke mannen met snorren en leren jassen die over de begraafplaats stappen. Ik probeer me zelfs mijn eigen begrafenis voor te stellen, maar ver kom ik daar niet mee. Limousines komen er in mijn droom niet voor. Wel zie ik in een enorme stilte verzonken twee tweedehands fietsen met versleten fietstassen bij de ingang van de begraafplaats staan.

Naar Ierland

‘Hé, waar luister je naar?’ vraagt mijn vrouw. Ze komt met de wasmand in haar handen de trap af.

Ja, waar luister ik naar. Goeie vraag. Het is avond, ik heb op mijn tablet de ‘tips voor jou’ stream aangeklikt, en terwijl mijn laptop opstart, zoek ik naar mijn to do-lijst op mijn telefoon. Er moet nog zoveel. Aan luisteren was ik nog niet toegekomen.

Mijn vrouw zet de wasmand op tafel en komt achter me staan. Ik kijk op van mijn telefoon en luister met haar mee. Een hopsasa-deuntje met violen en mandoline’s is het.

‘Leuk,’ zegt mijn vrouw. ‘Ierse volksmuziek. Was jij niet al eens in Ierland op vakantie geweest?’

Voor we het weten, zitten we op google maps de route te bekijken die ik in 1998 in Ierland met twee vrienden heb afgelegd, hebben we tweehonderd foto’s van de Ierse natuur gezien, heeft mijn vrouw bedacht dat ze eigenlijk op voksdansen wil, omdat dat vast ontspannender is dan yoga, zitten we in onze agenda’s te kijken wanneer een vakantie naar Ierland te plannen valt, en zitten we te dubben of kinderen mee kunnen naar een pub, en of je met een huurauto gemakkelijk van Dublin…

En dan kijken we op van onze schermen, en bedenken dat er nog van alles moest vanavond. Daar staat de wasmand. En daar ligt mijn telefoon met mijn to do-lijst.

Gauw gaan we aan de slag. We zwijgen. Zodra mijn vrouw haar werk gedaan heeft, ploft ze met een breiwerkje op de bank. Als ik mijn computerwerk af heb, schiet ik mijn jas aan voor een avondwandeling.

De eerste meters baal ik dat ik weer de hele dag naar schermen heb zitten staren, en vervloek ik het geraas van alle snelwegen die de stad omringen, en die je altijd en overal hoort. In de Ierse natuur, daar moet je wonen!

Maar als ik twee hoeken om ben, merk ik dat ik alweer zachtjes loop te fluiten, met mijn armen zwaai, en van de stad geniet.

En dan sta ik in een achterafstraat voor een zalencentrum waaraan de laatste veertig jaar niets veranderd lijkt. Beneden zijn de rolluiken dicht, maar op de tweede etage brandt licht. Achter de vitrages zie ik mannen en vrouwen heen en weer bewegen, kalm maar synchroon.

Even twijfel ik, maar dan begrijp ik het. Gewoon, op dinsdagavond, volksdansen in Zalencentrum Koos. We hoeven helemaal niet naar Ierland.

Civil society

‘Eh, sorry?!’ stamel ik. ‘Had je het tegen –’ Ik kijk over mijn schouder. ‘Dat het hier leeg is,’ zegt het meisje. ‘Zo zonder auto’s.’

Ik kijk om me heen. Ja, zo kun je een gesprek beginnen. Het is avond en het parkeerterrein is leeg. Ik mompel iets. Dat ze ‘daar wat zegt’, ofzo. Sorry, ik stak de parkeerplaats alleen over, ik zag niks, ook niet dat ik een meisje met een laptoptas aan het inhalen was.

‘Ik moet een trein halen,’ zeg ik en ik versnel mijn pas. ‘Ik ook,’ zegt het meisje en ze loopt met me mee.

Zonder aandacht te schenken aan mijn nurksheid, begint het meisje te babbelen. Dat ze vanaf haar werkplek op deze parkeerplaats uitkijkt. Dat het erg druk is op de zaak, en dat haar collega’s…

Ik hoor maar half wat ze zegt, mijn gedachten zijn bij de politieke bijeenkomst die ik ben ontvlucht. Democratisering, burgerschap, civil society – tik, tik, tik, de begrippen stuiteren door mijn hoofd als ballen door een flipperkast. Opnieuw en opnieuw zie ik mezelf verdwijnen – door de achterdeur de zaal uit, de politiek uit, de buitenlucht in.

Ze werkt bij een groot advocatenkantoor, babbelt het meisje verder. Ze doet letselschadezaken. ‘Hm,’ doe ik. Ik zie dat we nog maar halverwege de parkeerplaats zijn. Nergens een steegje om in te verdwijnen.

Tot op het station blijft het meisje tegen me aan praten. Als ik op een vertrektijdenmonitor mijn perron opzoek, vraagt ze waar ik vandaan kom en waar ik heen ga. ‘Van een politieke bijeenkomst naar perron negen,’ zeg ik bars.

Dan zie ik dat mijn trein over één minuut vertrekt. Ik brom iets, zet het op een lopen en spring in de trein die ik volgens mij moet hebben. Weg van de politiek, weg uit deze stad, weg, weg, weg – en min of meer per ongeluk misschien ook wel ergens naartoe.

Botenmens

‘Ja, zegt hij trots. ‘Ik ben nu loopbaancoach.’ Hij vertelt dat hij eerder bij een bank, in de techniek en in de bouw werkte. ‘Maar spullen verkopen interesseerde me niet,’ zegt hij. Hij duwt zijn bril een eindje omhoog op zijn neus. ‘Ik ontdekte dat ik een mensenmens ben.’

‘Zo,’ zeg ik. We staan aan een kade net even buiten mijn wijk over de rivier uit te kijken. Links trekt een containerschip voorbij, rechts een riviercruiser. Machtige, grote boten.

‘En jij?’ vraagt hij. ‘Woon je hier? Kom je hier vaker?’

Ik kijk hem aan en bedenk dat ons gesprek verdraaide vlot op gang komt. Zo maak je een ommetje, zo groet je een onbekende – en zo hoor je hem vertellen dat hij loopbaancoach is, en mensenmens.

Ik wijs naar verderop, naar waar mijn huis is. Ik leg uit dat ik vanuit huis werk en dat ik schrijf, maar dat ik daar eventjes geen zin meer in had. ‘Zodoende,’ zeg ik. ‘Ik dacht: ik ga even boten kijken.’

De mensenmens knikt begrijpend en wijst naar waar híj vandaan komt. Daar: uit die kantoorflat. ‘We hadden vergadering,’ zegt hij met een grijns. ‘Ik moest er ook even uit.’

Zo staan we een tijdje zwijgend voor ons uit te kijken, de mensenmens en ik. En terwijl een zandschip door het water ploegt en een waterbus met veel opspattend water voortjaagt, begin ik me af te vragen wat ik dan wel ben. Ook een mensenmens soms? Een woordenmens? Of een botenmens?