‘Eh, sorry?!’ stamel ik. ‘Had je het tegen –’ Ik kijk over mijn schouder. ‘Dat het hier leeg is,’ zegt het meisje. ‘Zo zonder auto’s.’
Ik kijk om me heen. Ja, zo kun je een gesprek beginnen. Het is avond en het parkeerterrein is leeg. Ik mompel iets. Dat ze ‘daar wat zegt’, ofzo. Sorry, ik stak de parkeerplaats alleen over, ik zag niks, ook niet dat ik een meisje met een laptoptas aan het inhalen was.
‘Ik moet een trein halen,’ zeg ik en ik versnel mijn pas. ‘Ik ook,’ zegt het meisje en ze loopt met me mee.
Zonder aandacht te schenken aan mijn nurksheid, begint het meisje te babbelen. Dat ze vanaf haar werkplek op deze parkeerplaats uitkijkt. Dat het erg druk is op de zaak, en dat haar collega’s…
Ik hoor maar half wat ze zegt, mijn gedachten zijn bij de politieke bijeenkomst die ik ben ontvlucht. Democratisering, burgerschap, civil society – tik, tik, tik, de begrippen stuiteren door mijn hoofd als ballen door een flipperkast. Opnieuw en opnieuw zie ik mezelf verdwijnen – door de achterdeur de zaal uit, de politiek uit, de buitenlucht in.
Ze werkt bij een groot advocatenkantoor, babbelt het meisje verder. Ze doet letselschadezaken. ‘Hm,’ doe ik. Ik zie dat we nog maar halverwege de parkeerplaats zijn. Nergens een steegje om in te verdwijnen.
Tot op het station blijft het meisje tegen me aan praten. Als ik op een vertrektijdenmonitor mijn perron opzoek, vraagt ze waar ik vandaan kom en waar ik heen ga. ‘Van een politieke bijeenkomst naar perron negen,’ zeg ik bars.
Dan zie ik dat mijn trein over één minuut vertrekt. Ik brom iets, zet het op een lopen en spring in de trein die ik volgens mij moet hebben. Weg van de politiek, weg uit deze stad, weg, weg, weg – en min of meer per ongeluk misschien ook wel ergens naartoe.