‘U bent gelukkig, meneer.’ Op weg van het internetcafé naar huis houdt een Indisch ogende meneer met een dikke buik en een muts tot aan zijn wenkbrauwen mij aan. ‘U bent gelukkig, dat zie ik aan uw gezicht.’ Ik vertraag mijn pas, de meneer vervolgt zijn verhaal. ‘En weet u dat februari uw geluksmaand wordt?’
Natuurlijk laat ik me overhalen om onder de luifel van een schoenenwinkel te komen staan. Dan kan de meneer mij mijn toekomst voorspellen en hebben we geen last van het smeltwater dat overal naar beneden sijpelt.
Met pennenstrepen op papier, sterren en dwarsverbanden tussen een X en een Z, bibberend en in gebrekkig Engels, weet de meneer me duidelijk te maken hoe het kan dat februari wat betreft de h (health) en de m (money) en de l (love) een zeer gelukkige maand wordt. Ik luister en ik knik. ‘O, dat is interessant. Ik krijg een vriendin in februari?’
Tot slot van ons gesprek stelt de meneer voor dat ik hem twintig euro geef. Of vijftig. Hij kijkt sip als blijkt dat me dat toch een beetje te gortig wordt. Mijn kleingeld kan hij krijgen. Uit zijn jaszak komt een foto van ondervoedde mensen, gehurkt langs de kant van een weg. ‘Twintig euro is niets voor u,’ bezweert hij. ‘U bent een gelukkig man. Ik kan met u meelopen naar een geldautomaat, als u wilt.’
Wenen, 11 januari 2004