Voorspelling

‘U bent gelukkig, meneer.’ Op weg van het internetcafé naar huis houdt een Indisch ogende meneer met een dikke buik en een muts tot aan zijn wenkbrauwen mij aan. ‘U bent gelukkig, dat zie ik aan uw gezicht.’ Ik vertraag mijn pas, de meneer vervolgt zijn verhaal. ‘En weet u dat februari uw geluksmaand wordt?’

Natuurlijk laat ik me overhalen om onder de luifel van een schoenenwinkel te komen staan. Dan kan de meneer mij mijn toekomst voorspellen en hebben we geen last van het smeltwater dat overal naar beneden sijpelt.

Met pennenstrepen op papier, sterren en dwarsverbanden tussen een X en een Z, bibberend en in gebrekkig Engels, weet de meneer me duidelijk te maken hoe het kan dat februari wat betreft de h (health) en de m (money) en de l (love) een zeer gelukkige maand wordt. Ik luister en ik knik. ‘O, dat is interessant. Ik krijg een vriendin in februari?’

Tot slot van ons gesprek stelt de meneer voor dat ik hem twintig euro geef. Of vijftig. Hij kijkt sip als blijkt dat me dat toch een beetje te gortig wordt. Mijn kleingeld kan hij krijgen. Uit zijn jaszak komt een foto van ondervoedde mensen, gehurkt langs de kant van een weg. ‘Twintig euro is niets voor u,’ bezweert hij. ‘U bent een gelukkig man. Ik kan met u meelopen naar een geldautomaat, als u wilt.’

Wenen, 11 januari 2004

Stumpergasse

Waar het precíes is geweest, valt vast en zeker te achterhalen. Je hoeft in een zoekmachine op internet maar ‘Hitler’ en ‘Stumpergasse’ in te vullen, en je weet dat hij op nummer 31 woonde, dat hij een jaar of zestien was, en dat hij in die tijd moeite deed om aangenomen te worden op de kunstacademie.

De Stumpergasse, daar woon ik. Als ik een biertje ga drinken aan het eind van de straat, kom ik langs het bewuste huis. Tegenover kapsalon Happy Hair en een winkel voor slakken en spinnen. Op de begane grond is een hiphop-speciaalzaak. Ik heb er al eens in de etalage staan kijken, maar ik kan me niet herinneren dat ik iets gezien heb.

Ergens daarboven moet het dus geweest zijn. Misschien aan de straatkant, misschien aan de hof-kant. Ik denk er vaak aan als ik door mijn straat loop. Dat hij misschien ook wel met zijn handen op zijn rug liep. Dat hij misschien ook wel naar het plaveisel liep te staren, peinzend over god weet wat. Ook over de stoep voor mijn huis, langs mijn deur moet hij gelopen hebben.

Het is een lange, stille straat, de Stumpergasse. Weinig mis mee verder. Het zou raar zijn geweest de straat af te breken, nadien. Inmiddels zijn we een kleine honderd jaar verder. Ik neem aan dat in ieder geval zijn portiekdeur vervangen is.

Wenen, 22 december 2003

Aan en uit

Het centrum van Wenen is één permanente file van Audi’s en Mercedessen. De lucht is zuur van uitlaatgassen. Eigenlijk moet ik met het openbaar vervoer naar mijn werk, maar Hollander als ik ben – mijn fiets is me te dierbaar.

Voorbij het Volkstheater, in Siebensterngasse mogen alleen wandelaars, trams en fietsers komen, dus daar is de lucht beter. Een leuke straat, de Siebensterngasse. Met café’s, Beißls, breiwinkels, hier en daar een boekhandeltje, een platenzaak en op een hoek een broodjeszaak.

Het is aan het eind van de dag, in een lage versnelling rij ik door de Siebensterngasse. En ik kijk. Genietend duwt een meisje een wandelwagen over de stoep, soepel springt een meneer in een pak van de stoep op de straat. De straatverlichting floept aan, de hemel is roze.

Dan schuift er een tram de schemering van de straat binnen, piepend schurend en bellend om aandacht. In de tram, helder verlicht, als koopwaar in een etalage, zitten mensen voor zich uit te staren. Naar het meisje met de kinderwagen, naar de meneer in het pak en misschien ook wel naar mij.

Plotseling knettert de bovenleiding van de tram en gaat de binnenverlichting uit – en direct weer aan. De tram blijft rijden, het meisje met de wandelwagen loopt door, de meneer met het pak verdwijnt in een bakkerij. Heel even duurt het maar, waarschijnlijk heeft niemand het in de gaten. Maar het lijkt wel of de straat even aan en uit gaat.

Wenen, 1 december 2003