Brief 1: februari 2022

Eerste aflevering uit de serie Brieven aan Aboutaleb. Leestijd: circa 10 min.

Rotterdam, februari 2022

Beste burgemeester, dag mijnheer Aboutaleb,

Da’s nou ook toevallig. Loop ik net de deur uit, een eindje langs de Kerkhoflaan, die op dit moment één grote zandbult is, hoor ik een jochie aan zijn moeder vragen waarom de straat is opgebroken en of “ze” soms een skatebaan gaan aanleggen. Een jochie van een jaar of acht met een helm op zijn hoofd en een skateboard onder zijn arm. Zijn moeder voorop, hij erachteraan en ik daar weer achter. De stoep was weg, we liepen over een strook rijplaten langs de gevels, voor inhalen was geen plek, ik kon niet anders dan de conversatie volgen. Nee, een skatebaan ging er niet komen, zei zijn moeder. Ze waren het riool aan vernieuwen, daarna ging de straat weer dicht. Maar een skatebaan zou ook heel leuk zou zijn, zei ze. Als hij dat graag wilde, moest hij de burgemeester maar een brief schrijven.

Dan houdt zijn gezeur over skatebanen wel op, dacht ze misschien. Of: dat is goed voor zijn handschrift. En leerzaam, als hij eens een net briefje schrijft. Een lesje maatschappijleer, een lesje argumenteren, voor de verandering eens een middagje géén kapotte broek – en misschien krijgt hij nog wel een vriendelijke ontvangstbevestiging ook, van een ambtenaar natuurlijk, dat de burgemeester blij is met zijn brief, maar helaas geen tijd heeft om te antwoorden. Kan hij mooi in de klas laten zien, de juf zal wel onder de indruk zijn.

Ik weet niet wat zijn moeder dacht natuurlijk, ik verzin maar wat. Maar ik weet wel wat ik zelf dacht. Ik dacht: da’s nou ook toevallig. Loop ik al maanden te denken dat ik u een brief wil schrijven, en te tobben hoe ik die zal beginnen, loop ik met mijn laptop in mijn rugtas de straat uit om me te installeren bij Croos – struikel ik zo’n beetje over een illustratie van wat ik steeds maar denk. Dat de burgemeester eigenlijk over álles gaat wat belangrijk is, van het afvoeren van je ontlasting tot de kerstboom in de straat, en dat als je iets wilt, je je burgemeester een brief moet schrijven. Omdat alles wat jou aangaat ook hem aangaat.

Daarom wilde ik u schrijven, volgens mij: omdat alles politiek is en alle politiek lokaal is. Omdat ik wil weten wat mijn leven bijeenhoudt. Ik wilde u schrijven omdat u een sociaaldemocraat bent, volgens mij, zo’n ouderwetse die om volksverheffing geeft (toch?), omdat u wel eens een gedicht voordraagt, omdat u poëzie vertaalt en de jury van een literaire prijs voorzit. U geeft om de zaken waar ik ook om geef. Of beeld ik me dat in?

Ik wilde u al een tijd schrijven, maar wist niet hoe ik moest beginnen. Misschien speelde de corona, het thuiszitten me parten. Ik zat te broeden en te wachten tot ik het huis weer uit kon, mijn werkhok uit, de stad in. Ik wilde geroezemoes om me heen en gerinkel van kopjes en bestek. Ik wilde mensen kijken, spelende kinderen tussen de tafels, ik wilde mijn achterburen tegenkomen en naar de bakker zwaaien als die langskwam met zijn busje. Ik wilde bij mijn woordenboeken en mijn administratiemap vandaan, de stad in, het leven tegemoet. Vraag Jules Deelder maar: de omgeving van de mens is niet zijn studeerkamer, zijn vaste plek tussen het wasrek, de boekenkast en de bol.com-dozen die al lang naar het oud papier hadden gemoeten.

Dus daarom zit ik bij Croos, de koffiezaak bij mij om de hoek, op de kruising van de Paradijslaan en de Exercitiestraat. Omdat ik de deur uit wilde en ik de wereld wilde beschrijven waarin ik me beweeg. Zie me zitten in deze hipsterzaak, met mijn laptop en mijn havercappuccino. Zie de ongepleisterde bakstenen muren, de constructieplaten vloeren, de planten en de stapel gezelschapsspellen in de vensterbank. Het hippe Crooswijk met het “rauwe” randje. Zie me zitten, in wat nog niet zo lang geleden een verkrotte volkswijk was waar je ’s avonds liever de weg niet kwijtraakte. Tot de bulldozers, de heimachines en de hijskranen kwamen en er een tweeverdienerswijk verrees. Tot een jaar of wat geleden was Nieuw Crooswijk: smalle straatjes, verrotte kozijnen en Aldi-tassen. En nu is het: zonnepanelen, Tesla’s en bakfietsen.

Zie ons zitten, de nieuwste generatie bevoorrechtte Crooswijkers. Aan het tafeltje naast me staat een moeder op hippe sneakers heen en weer te wiegen in een poging de baby in haar draagzak in slaap te krijgen, terwijl ze zelf een chai latte drinkt. Voor haar peuter, die in de speelhoek zit, staan een portie pancakes met vers fruit en een glas melk klaar. En in het zithoekje hier schuin tegenover zit een vieve oma boekjes te lezen met haar kleinkind. De eerste stapjes op weg naar een bovengemiddelde Cito-score, een universitaire graad en een baan als senior beleidsadviseur (schaal 13, €5.100 tot €6.200 per maand, plus gratis bedrijfsfitness, reiskostenvergoeding en betaald ouderschapsverlof).

Vindt u het vervelend als ik met vette vingers verder tik? Ik zit hier al even, ik heb wat te eten besteld. Een flammkuchen, ik kreeg even een déjà vu toen ’ie naast mijn laptop werd gezet. Een fractie van een seconde zat ik op een Berlijns terras. Een jongen van twintig die Christopher Isherwood las, gedichten schreef en die een flammkuchen bij zijn bier bestelde om te vieren dat hij zo’n wereldburger was. Van Heerenveen, waar hij op de middelbare school had gezeten, naar Groningen, waar hij studeerde, helemaal naar Berlijn, waar hij stage liep. God wist waar hij allemaal nog terecht zou komen. Haha. Nou, hier dus, uiteindelijk. Met vrouw en twee dochters in een koophuis in Rotterdam Crooswijk. Dat kun je wel vieren met een flammkuchen ja – en met gewoon nóg een havercappuccino. Ja toch? Met tien minuutjes fietsen staan we voor het Oude Luxor of de Doelen en we wandelen zo naar het strandje en de kinderboerderij in het Kralingse Bos. De wereld ligt aan onze voeten.

Alles is veranderd  en alles is hetzelfde gebleven sinds mijn Berlijnse flammkuchentijd. Ik leidde een beschut leventje en doe dat nog steeds. Destijds las ik me ongans voor mijn studie, nu doe ik dat voor mijn werk als vertaler. Toen leek de geschiedenis af, tot er twee vliegtuigen het World Trade Center in New York binnenvlogen. Ik dwaalde door de stad en vroeg me af wat dit nieuws betekende. Nu heeft corona de wereld op zijn kop gezet en loop ik me af te vragen of dit ook weer zo’n breuk in de geschiedenis is. Ik lees en ik lees en ik dwaal door de stad – en de wereld dringt nooit helemaal door in mijn leven, lijkt het. Staat de wereld in brand? Heb ik twee dochters? Heb ik een kale plek op mijn kop? Sorry: gezin, hypotheek, auto, hoeksteen van de samenleving, wat zegt u allemaal? Gaat dat over mij? Gaat mijn leven straks écht beginnen?

Een kleine tien jaar woon in nu in Rotterdam, maar het lijkt alsof ik gisteren met mijn spullen in een gehuurd vrachtwagentje over de A13 de stad binnenreed. Werd ik een Rotterdammer die dag? Ben ik het sindsdien geworden? Ik doe mijn best. Ik volg het lokale nieuws en wind me erover op, ik doe vrijwilligerswerk, ik heb veel mensen leren kennen en ik ren de hele stad door. Langs bouwprojecten, stadsvernieuwingszones, plaatsen delict, architectonische hoogstandjes en door wijken waar nooit iets gebeurt. Vaak kom ik high van de indrukken thuis. Al die levens, al die werelden, die bouwwoede, al die veranderingen die je amper kunt bijbenen.

Hoe harder ik mijn best doe Rotterdammer te worden, hoe duidelijker het me wordt dat ik in een bubbel leef. Een Nieuw Crooswijkse nieuwbouwbubbel. Een woordenbubbel. Zie me zitten achter mijn computertje. De stad groeit en gist en verrot en verzakt en herrijst – en ik zit me af te vragen of ik een lange Duitse zin in mijn vertaling in stukken zal knippen, of ik van een komma een punt of een puntkomma zal maken en of ik een abstracte Duitse redenering zal vereenvoudigen of niet, omdat Duitsers nu eenmaal een hang naar intellectualisme hebben en Nederlanders de dingen altijd weer concreter willen hebben. Of zou dat mijn eigen makke zijn: mijn afkeer van abstracties en grote woorden. Mijn eigen geestelijke beperktheid?

Al die bubbels. Al die werelden. Wordt u er nooit eens daas van? Van verzakkende rioleringsbuizen en voortijdig schooluitval tot drugssmokkel en de kerstverlichting aan de Coolsingel. Hoe zorgt u dat het allemaal betekenis houdt? Dat u niet in loze woorden vervalt?

U hield hier om de hoek, aan de Nieuwe Crooswijkseweg om precies te zijn, eens een praatje bij de onthulling van een oorlogsmonument, waar in 1943 een geallieerd vliegtuig was neergehaald. Zonder slijmen: een indrukwekkend verhaal. Het was een zomerse dag, er stond flink wat publiek, en u had het verhaal dat vrijheid nooit vanzelfsprekend is vast al vaker gehouden, maar toch: je kon een speld horen vallen.

En ik zag u hier om de hoek een keer, met Herman den Blijker op een schommel bij de speeltuinvereniging, in de week van het gezonde eten ofzo. In alle eerlijkheid: ik hield mijn hart vast. Ging die schommel dat wel houden? Want Den Blijker weegt een pondje meer, maar ik zag dat u geen ranke jongeling meer was. De risico’s van het vak, stel ik me voor. Dat extra klontje in de koffie en dat extra broodje kaas gaan gemakkelijk naar binnen als je altijd maar werkt en geregeld weinig slaap krijgt.

Terwijl mijn dochters over het springkussen stuiterden, keek ik toe hoe u uw werk deed. Een babbeltje met Den Blijker, een tv-interviewtje bij het klimrek, op de foto met de schoolkinderen die al stonden te wachten, een vriendelijk woord voor de vrijwilligers van de speeltuin – tot uw assistent u wenkte dat uw auto klaarstond. Precies volgens het draaiboek: twintig minuten voor de speeltuinvereniging. U kon door naar de volgende afspraak: de dames en heren van de veiligheidsregio, de fractievoorzitters, een bijeenkomst over “droge voeten in je eigen wijk”, gebiedsontwikkeling of excellente scholen. Ik verzin maar wat.

En dan zit u – in de avonduren, neem ik aan – ook nog het juryberaad van de Librisprijs voor. Een longlist van twintig boeken, zag ik. Leest u die allemaal? Ik zou graag zeggen: ik lees de shortlist met u mee. Lisa Weeda’s Alexandra, een Oekraïense familiegeschiedenis. Willem die Madoc maakte van Nico Dros, over het leven van een middeleeuws schrijver. De atlas van overal van Deniz Kuypers, over de ontworteling van een Turkse migrant. Ik zou ze graag allemaal willen lezen. De vraag is alleen: wanneer? En los van de praktische bezwaren, van ogen die dichtvallen na een dag werken: al die werelden. Hoe zorgt ú dat de verhalen die u de hele dag krijgt voorgeschoteld, rondrijdend van afspraak naar afspraak, hoe zorgt u dat die betekenisvol blijven?

Hoe langer we hier wonen, hoe meer ik me hier ga thuisvoelen, hoe meer ik hoor en lees over de wooncrisis en de sloop van de Tweebosbuurt, hoe meer ik mezelf hier zie zitten achter mijn laptop en mijn havercappuccino, en hoe meer ik mezelf op mijn voordeur zie afstappen en hem achter me zie dichtdoen. Mijn fijne nieuwbouwhuis. Ik woon hier heerlijk in mijn bubbel, maar vanzelfsprekend is het niet. Waar zijn de mensen gebleven die hier eerst woonden? Is het rechtvaardig dat ík hier woon, dat “wij” hier wonen, en “zij”, de mensen uit de sociale huurwoningen, niet meer?

Zo, maar laat ik een einde maken aan deze brief. Ik moet nog andere dingen doen vandaag – en u misschien ook wel. U moet nog een paar boeken lezen, en een stapeltje vergaderstukken en petities en beleidsnotities, en wat al niet. Ik zie een loodgieterstas voor me die niet eens meer dicht kan, zo vol zit hij. Goeie kans dat deze brief er niet meer bij paste natuurlijk, en dat hij ook niet op uw bureau is beland. Goeie kans dat uw ambtenaren hem verwonderd terzijde schuiven, of in een archiefdoos stoppen, als ik mazzel heb, en me een bedankbriefje sturen: dat u blij bent met mijn “schrijven van februari jongstleden”, maar dat u helaas geen tijd heeft om het te lezen of te beantwoorden en dat ze me namens u hartelijk groeten en veel succes wensen.

Wie heeft er tijd voor dit soort brieven? Sorry, ik ook niet eigenlijk, maar ik vond dat er tijd voor moest maken. Ik wilde mijn gedachten ordenen en was benieuwd hoe u dat doet, de hectiek overzien, proberen uw eigen bubbel te doorbreken en te voorkomen dat verhalen betekenisloos worden. Als uw ambtenaren iets zouden moeten aanstrepen in deze brief, is dat het, geloof ik.

Helemáál uitgesloten is het natuurlijk niet, dat u tot hier hebt zitten lezen. U moet weten: ik heb een levendige fantasie. Ik zie een verlaten Coolsingel voor me. De gevelverlichting van het gemeentehuis is aan, maar alle ramen zijn donker, uw kamer is de enige waar nog licht brandt. Uw loodgieterstas staat klaar om mee te nemen, maar daar zit u nog, met uw benen op uw bureau en deze brief in handen. U bent de tijd vergeten bij het lezen van deze brief. En ondertussen uw chauffeur maar wachten. Goddorie, half tien alweer, moet die man niet eens naar huis?

Troostrijk toch, dat een mens altijd nog kan fantaseren? Als uw chauffeur dat ook zou doen, fantaseren, zou het wachten minder lang duren, zeg hem dat maar. En doet u hem mijn hartelijke groeten, als u straks bij hem instapt en uw portier dichttrekt?

Ik heb heel wat van uw geduld gevergd, ik weet het. En toch kom ik nog maar net op gang, voor mijn gevoel, en heb ik de onderwerpen die me aan het hart gaan nog maar heel lichtjes aangeroerd.

Ik heb over Henk Sneevliet zitten lezen van de week, de wereldrevolutionair uit Crooswijk. Wat een fascinerende figuur is dat. Kent u hem? En ik heb een journalist van De Volkskrant aan de lijn gehad, die werkt aan een stuk over segregatie in het onderwijs, waarin de school van onze kinderen aan de orde komt. Het spijt me vreselijk, maar daar moet ik u ook over vertellen in een volgende brief.

Met vriendelijke groeten,

Ralph Aarnout