Helga is werkeloos. Al een behoorlijk tijdje. Een jaar of wat. Gewoon, op een dag bleef ze thuis. Geen zin meer, wat moest ze toch steeds? Iedere dag in de U-bahn, stel je voor. Iedere dag van Yorkstraße naar Halessches Tor. Soms ook nog in het weekend, als ze onregelmatige dienst had. Daar zat het probleem ook, denkt ze achteraf, de U-bahn. Ze is sindsdien niet meer in de U-bahn geweest.
Nu zit ze thuis, in de keuken. Ze begrijpt eigenlijk niet eens meer hoe dat was toen, hoe de dingen gingen, zo allemaal tegelijk. Maar daar moet ze ook niet te veel aan denken. Ze moet overzicht bewaren, dat is het belangrijkste. Op de keukentafel ligt een boterham met jam. Ernaast, ook op de broodplank, een mes. Helga kijkt naar zichzelf. Ze zit in de keuken, in haar nachtpon. Ze is zesenveertig, haar huid rimpelt. Ze kijkt naar haar dunne benen, haar armen. Die horen er ook bij.
Voor het keukenraam zwaait zachtjes de tak van de lindeboom heen en weer. Hij is al groen, de boom, en ook de wingerd bij de buren krijgt weer kleur. En toch. Toch is het nog geen zomer. Er is nog niet één echt warme dag geweest. Ze had het raam al even open die week, maar het was echt nog te koud. Ze rilt als ze eraan terugdenkt. In juni, nota bene. Bijna juni. Maar goed, ze vermant zich.
Niet alles tegelijk, denkt ze. Ze moest haar boterham eens opeten. Ze gaat verzitten en reikt naar het mes. Iets boven het mes komt haar hand tot stilstand, blijft even in de lucht hangen. Van wanneer was dat brood eigenlijk, vraagt Helga zich af. Ze legt haar hand op tafel en kijkt ernaar. En weer terug naar de boterham. Zesenveertig, denkt ze. Of vijfenveertig? Het is al bijna juni, maar er is nog niet één warme dag geweest.
Berlijn, 25 mei 2001
Gepubliceerd in: Een tijdje in Berlijn (eigen beheer, 2001)