‘Op de stoep,’ fluistert hij. ‘Op de stoep.’ Nu iets luider. Het is avond, het is stil in de wijk, hij wil de rust niet verstoren. Bovendien heeft een hond een prima gehoor. Je kunt altijd tegen een hond fluisteren, ook als je twintig meter verderop staat.
Het wekt een wat onnozele indruk, ’s avonds, geen mens op straat, en toch de hond commanderen dat hij op de stoep gaat zitten voor het oversteken. Maar een hond moet leren gehoorzamen. Ook als hij zelf ziet dat er niemand op de weg is, moet hij op de stoep blijven. Ook als hij hoort dat er nergens in de verte een auto aankomt.
‘Zit,’ fluisterschreeuwt hij. ‘Zit! Zit!’ Toch steeds harder. Ze staan op de stoep tussen de Ganzenbloemstraat en de Leeuwenburgstraat. Bor gaat zitten en kijkt om zich heen. Hij lijkt maar weinig haast te hebben. Eigenwijze, lieve eigenwijze hond. Het is avond, het is lekker weer. Wat windt hij zich eigenlijk op, denkt hij. Bor hoort hem wel, hij houdt alleen z’n gemak.
Zo staan ze een tijdje op de stoeprand te wachten voor ze de straat oversteken. Hij zou Bor willen aaien, komt het in hem op, hij zou hem willen aanhalen. Maar wie moet hier nou afgericht worden, zal Bor dan denken. Eerst schreeuwen en dan aanhalen. Wat een gedoe op zo’n rustige avond.
Groningen, 22 juli 2003
Gepubliceerd in: Een jaar, de stad (eigen beheer, 2003)