Brief 4: augustus 2022

Vierde aflevering uit de serie Brieven aan Aboutaleb. Leestijd: circa 10 min.

Gemünden / Wohra (Duitsland), augustus 2022

Beste burgemeester, dag mijnheer Aboutaleb,

Vannacht droomde ik dat ik de loterij had gewonnen. Ik kreeg een vooraankondiging in handen gedrukt. Een haastige mededeling op een afgescheurd stuk papier: ik moest niet schrikken, maar er zou 6,28 miljoen euro op mijn rekening bijgeschreven worden. De officiële bekendmaking zou nog volgen, maar dan kon ik alvast bedenken wat ik met het geld wilde doen en een verklaring voorbereiden. Met hartelijke groeten, de directeur van het loterijbedrijf.

Volgens mij droomde ik nog dat ik nooit aan een loterij had meegedaan en dat ik er dus ook geen gewonnen kon hebben. Maar mijn droom joeg voort en voor ik het wist lag ik te fantaseren wat ik dan met dat geld zou gaan doen. Ik zou een landhuis kopen, een huis met vrij uitzicht over bossen en velden, met een droom van een werkplek en een huishoudster die schoonmaakte en kookte en inkopen deed en alles regelde wat er geregeld moest worden. Geen muizenissen meer aan mijn hoofd en geen gesloof meer, maar alle tijd van de wereld om te vertalen en te lezen en te schrijven. En er zou een fantastische stereo-installatie in mijn huis staan, met een indrukwekkend paar boxen. De reverb van de Gibson Les Paul van Neil Young zou klinken zoals god het bedoeld had. Man, wat was het een tijd geleden dat ik zo heerlijk had gedroomd.

Huh, watte, gedroomd? Sorry? Niet lang na het idee van die stereo-installatie begon het me te dagen dat ik lag te fantaseren. Ik had geen loterij gewonnen. Ik lag op een matras op de grond in een Duits vakantiehuis, naast het bed waar ik de eerste avonden zo vaak met mijn voeten tussen de bedspijlen had vastgezeten dat ik maar op de grond was gaan liggen. Oh. Maar dat was ook goed nieuws. Eindelijk had ik een goede nacht gehad. Wat lag ik hier heerlijk, dacht ik. En wat een heerlijke droom was dit geweest. Meer dan zes miljoen euro. Een goeie huishoudster die me alle rotklusjes uit handen ging nemen en een high end geluidsinstallatie. Alleen… wat was het nog donker. Was het nog zo vroeg? Was dit dan niet de dromerige start van een heerlijk lome vakantiedag? De eerste vakantiedag waar ik echt van ging genieten?

Nee dus. Het bleek een uur of half drie te zijn en die heerlijke droom van mij bleek toch een ouderwetse nachtmerrie. De rest van de nacht lag ik alsnog te woelen en te draaien. Nu niet omdat ik met mijn voeten vastzat, maar omdat ik die vraag maar niet uit mijn hoofd kreeg wat ik met 6,28 miljoen euro zou beginnen. Terwijl het een droom was geweest. Ik hoefde er helemaal niet over na te denken, ik hoefde dat geld helemaal niet uit te geven. Waarom stopte dit niet gewoon? Waar zat de uitknop van deze gedachten?

Toen het half acht was en onze dochters onze slaapkamer binnenkwamen had ik iedere euro voor mijn gevoel twee keer omgedraaid, had ik half dromend, half wakend alle ideeën over wat ik met die 6,28 miljoen euro moest doen aan flarden gerelativeerd. Moe en verslagen lag ik mijn bevindingen te overdenken. Nee, toch liever geen huis op een heuvel. De kinderen zouden hun vriendjes maar missen. Nee, liever geen tweede huis in een rustiek Frans dorpje en geen hip Berlijns appartement. Dat gevlieg heen en weer. En nee dank je, liever geen villa aan de Bergse Voor- of Achterplas. Stel je voor, een buurman met een Bugatti voor de deur en een trui over zijn schouders. Nee, we zaten prima in Nieuw Crooswijk. Keine Experimente.

Inmiddels is het half twee. Na een wat katterige ochtend heb ik mijn vrouw en onze dochters naar het zwembad gebracht en heb ik me met mijn laptop in de tuin geïnstalleerd. Mijn vrouw begreep dat ik het nodig had. Oortjes in, muziekje op, koffie erbij en flink typen: de beste manier om een doorwaakte nacht te boven te komen. Misschien ga ik straks ook nog wel even werken. Ik heb een vertaling bij me die ik nog een keer naar wil nalopen. Maar eerst wilde ik u over mijn nachtmerrie schrijven. Mijn vluchtfantasieën.

Thuis zit ik er ook regelmatig over te fantaseren, of we de stad niet uit moeten. De drukte, de verkeersaso’s, de troep en de drukte hangen me nogal eens de keel uit. Maar nu, hier, tussen de bossen en de maïs- en tarwevelden van Noord-Hessen, de Veluwe van Duitsland, werd mijn droom me volgens mij ingeblazen door iets anders. Door een boek. Ik heb Wormmaan van Mariken Heitman zitten lezen de afgelopen dagen, hier, waar ik nu ook zit, in het rozenprieeltje bij ons boswachtershuis.

Het is een schitterend toeval. Maandenlang had ik het idee dat ik met u ging meelezen met de nominaties voor de Librisprijs. Maandenlang had ik Wormmaan klaarliggen en raakte ik het niet. Er kwamen dingen tussen. Werk voornamelijk. Maar misschien wilde de voorzienigheid ook wel dat ik dit boek over onze afhankelijkheid van de gewassen die we als mensheid ‘getemd’ hebben tussen de tarwe- en maïsvelden zou lezen. Om me het belang ervan duidelijker onder mijn neus te wrijven.

Ik wist dat niet, maar deze tijd van het jaar, eind juli, begin augustus, is de oogsttijd voor tarwe. De boeren hier rijden af en aan op hun trekkers, met grote oogstwagens erachter. De balen graanstro liggen ingepakt klaar op stoppelige velden, die halen ze later op, denk ik. Het is al weken droog, en er wordt voorlopig geen regen verwacht.

De muren van ons huis zijn dik, als we binnen zitten horen we niks van alle drukte. Maar in de tuin, als we in ons prieeltje koffie zitten te drinken, horen we het ronken van de trekkermotoren. Onderweg naar het zwembad en naar de pittoreske stadjes in de omgeving zijn we de afgelopen dagen steeds door stofwolken gereden die worden opgeworpen door de trekkers en de combines.

Zal ik iets over de droogte zeggen, of zal ik het laten?

Mariken Heitman heeft me de ogen geopend. Mooi dat zij de Librisprijs heeft gekregen, dank voor aanmoediging om haar boek te lezen. Mijn wereld is weer een stukje groter geworden. Een mooi idee: een zaadveredelaar die zich terugtrekt uit de wereld om de erwt zoals we die kennen, een door- en doorveredelde plant, te laten verwilderen én om zich zelf aan de dwingende normen van de samenleving te onttrekken. En dat verhaal dan spiegelen in scènes uit de eerste boerensamenleving op aarde, in het ‘land van de vruchtbare halve maan’, waar men juist druk bezig is de samenleving te reguleren, om normen te stellen, en zaden te temmen.

Verzin het maar eens. Ik heb wel wat bedenkingen bij de stijl en de opzet van het boek. Maar hoe langer ik de ideeën op me in laat werken, hoe interessanter ik ze begin te vinden. Hulde voor Mariken Heitman. Voor dit soort visies op de samenleving heb je schrijvers nodig. De buitenstaanders die niets vanzelfsprekend vinden, die grotere verbanden zien dan gewone stervelingen en die de fantasie hebben er een verhaal van te maken.

Ik zit er in thuis geregeld over na te denken, over hoe we elkaar beknellen, zeker in een stad als Rotterdam. Of de hoogbouw die om ons heen de grond uit schiet me niet te veel benauwt. Of de stad nog wel leefbaar is, nu, en over een jaar of tien helemaal als we met nóg veertigduizend (of god weet hoeveel mensen) meer op een kluitje zitten. Óók als die mensen allemaal als bij toverslag hun vuilnis in de prullenbak gooien en hun auto afdanken. Of, zeg, de helft desnoods.

Al die Ik vertrek-achtige vragen die ik me in Rotterdam al geregeld stelde werden na lezing van Wormmaan – hier in de rozenprieeltje – alleen maar dwingender. En onmogelijker. Haha, de intensieve menshouderij ontvluchten. Veel succes. Als je niet in de legbatterij zit die de stad is, zit je wel tussen de industriële akkers waar met veel mest, fossiele energie en pesticiden het krachtvoer voor al die menselijke plofkippen uit de grond wordt gestampt.

‘Wat is natuur nog in dit land,’ dichtte J.C. Bloem nog romantisch, in 1945. ‘Een stukje bos, ter grootte van een krant.’ Mariken Heitman breekt het idee van wat natuur is nog een eindje verder af. Ja, spijtig. Eerder keek ik nog met een romantischer blik naar wuivende graanvelden. De ontmanteling van nóg een mythe.

Daar had ik die rare droom dus aan te danken. Ik word omring door wat ik vroeger ‘natuurschoon’ noemde, maar hoor alleen de trekkermotoren loeien en zie alleen velden vol door- en doorgeteelde gewassen. Het is de tijd, dat boek en deze plek. Gisteren zaten we met kaffee & kuchen in ons rozenprieeltje. Rhabarber-streuselkuchen van Bäckerei Uwe Metz. Heerlijk. Maar het enige waar ik aan kon denken, was de kladderadatsch die komen gaat. En dat we na de vakantie misschien ons hachje maar moesten redden.

Het is vreselijk om aan te denken. De hitte in de stad, de droogte in de streek. Dat de rozen hier in trossen rond mij neerhangen, is omdat onze verhuurder zijn eigen waterput heeft geslagen en sproeit zoveel zijn planten willen. ‘Der Garten ist mein Leben,’ zei hij schuldbewust toen we een praatje maakten. ‘Na mij de zondvloed,’ bedoelde hij. Hij kon er niets aan doen dat er zoveel wespen waren. Het droge voorjaar, de hete zomer. Hij zuchtte. ‘Ja, Klimawandel eben.’ Wespenvallen plaatsen zou niet helpen, maar binnen zaten we altijd goed, want hij had nieuwe horren laten plaatsen. Hadden we wel gezien hoe mooi ze waren?

Vanochtend bij de koffie – of na de koffie eigenlijk; de taart was op en onze dochters waren met de katten en de kippen gaan spelen – zaten mijn vrouw en ik over de herkomst van het woord ‘tuin’ te mijmeren. We hingen onderuit in onze tuinstoelen, lieten onze blik over het smeedijzeren hek rond ons paradijselijke plekje staan en bedachten dat het woord tuin vast en zeker verwant was met het Duitse ‘zaun’. Ja, natuurlijk, dat hoefden we niet eens meer na te zoeken. Een tuin was een stuk grond met een zaun, een hek eromheen.

Raar misschien, maar wij worden heel vrolijk van dat soort ontdekkingen. Alsof je achter het decor van je leven kunt kijken en de rekwisieten van scènes ziet staan waar jij nooit in hebt gespeeld. Zo hingen we onderuit in onze tuinstoelen, gissend naar de herkomst van het woord ‘zaun’, snuivend aan de rozen en mijmerend over onze toekomst. Ik vertelde over mijn droom. En daar diende de vraag zich weer aan: moesten we de stad de rug toekeren? We hadden het al vaker overwogen, maar juist op deze idyllische plek werden we kritisch op onze eigen vluchtfantasieën. We zaten in een schitterende tuin achter een heel stijlvol hek – maar was het niet cynisch je terug trekken, je eigen tuintje te bewerken, hem groen te houden met ‘gratis’ water en je verder nergens druk om te maken?

Ah, kijk, daar kwamen onze dochters weer aanzetten. Allebei met een kras op hun arm van de poes en allebei met twee kakelverse eieren in handen. Trots, alsof ze ze zelf hadden gelegd. ‘Papa? Mama? Gaan we naar het zwembad vanmiddag? Of naar een pretpark? Ah? De kippen zijn grappig, maar de kat krabt en de tuin is saai.’ Zeiden de stadskinderen met een lang gezicht. Haha. Waarmee ze onze twijfels óók heel aardig samenvatten.

Onze natuur ís geen natuur. Wij hebben haar naar onze hand gezet en zij heeft ons vervolgens naar haar hand gezet. We zijn vast komen te zitten in een val die we zelf gebouwd hebben. Dat is hoe ik Wormmaan lees, zo in tijden van klimaatverandering en algeheel doemdenken. Een platte, simplistische samenvatting, ik weet het. Maar dat hoort erbij, toch, bij samenvattingen van kunstwerken, dat ze zo hemeltergend ontoereikend zijn? Wat je echt ervaart, ís niet te beschrijven – om over wat de kunstenaar erin heeft willen stoppen maar helemaal te zwijgen.

Ik vind het prachtig dat Heitman uitgerekend van u de Librisprijs in ontvangst heeft genomen. Troostrijk misschien zelfs. Bij alle platheid van het politieke bedrijf, alle gekissebis over quote’s en (tweetjes over) tweetjes doet het me goed te zien dat er óók politici zijn die kunstenaars op een voetstuk durven zetten. Die het belang van verbeelding zien en durven toegeven dat de werkelijkheid grootser en weidser is dan slogans en partijprogramma’s willen doen geloven.

‘Gewoon doen’. ‘Stem vóór.’ ‘Eerlijk delen.’ Hou toch op, lees eens een boek. Laat eens tot je doordringen hoe complex de werkelijkheid is. Probeer eens te begrijpen dat er ook andere perspectieven zijn dan dat bedrieglijk overzichtelijke van jou. Lazen onze politici maar meer romans!

Of ik Wormmaan écht een goed boek vind, weet ik niet. U? Ik heb best wat bedenkingen bij de opzet, die me te warrig is, en de stijl, die bij vlagen echt onbeholpen is. Misschien, dacht ik, ben ik te wit, te heteroseksueel, te cis-gender en te oud om het boek helemaal op waarde te schatten. Maar Heitmans ambitie en haar originaliteit hebben me goed gedaan. Ik heb me eraan gelaafd, toch, hier tussen de tarwe- en de maïsvelden. Wormmaan heeft me opgetild en in een nèt ietsjes andere wereld weer neergezet.

Nee, besloten mijn vrouw en ik, we gaan ons niet terugtrekken op een eiland, of op een berg of in een bos. Voorlopig nog niet, in ieder geval. Maar dat ik sta te popelen om straks weer terug te gaan naar Rotterdam – ik weet het niet. Mag ik dat zeggen? Of is het onnozel om zoiets te schrijven vanaf een fijn vakantieadres?

Rotterdam is: hoge torens. Mooi om langs hard te lopen, maar verder niet echt. Rotterdam is: de veganistische restaurants die je hier in de omgeving niet hoeft te zoeken. Rotterdam is: met de buren de straat afzetten om er een feest te houden. En een heleboel meer. Ik woon er nu tien jaar en zou in geen andere stad willen wonen. Maar ik verfoei Rotterdam ook vaak genoeg. Het verkeersplein dat de stad is, vooral. De herrie, de stank en het gevaar. Met je dochters over een akelig smal fietspaadje rijden en elke keer dat je veilig thuiskomt opgelucht ademhalen. Een boek en een paar onderbroeken willen kopen en lopend van winkel naar winkel twee keer in file terechtkomen.

Op pakjes sigaretten staan afbeeldingen van zwarte tanden en rottende organen. Wat zou er op de verpakking van Rotterdam staan als je het bij de kiosk op de hoek kon kopen? Afgerukte ledematen. Mensen met beademingsapparaten. Bleke, obese kinderen, opgesloten in een cel met een gameconsole. En wat voor waarschuwing zou erbij staan? ‘Kinderen van Rotterdammers leven korter.’ ‘Rotterdam veroorzaakt ernstige gezondheidsschade.’

Als je de stad zou uitvinden zoals ze is, zou je platgespoten worden en weggestopt in een kliniek in de bossen. Wat lekker makkelijk zou zijn: één kwaaie pier de schuld geven. Het ingewikkelde is dat we de stad met z’n allen hebben laten verworden tot wat ze nu is. Omdat de auto- en de olieboeren ons hebben wijsgemaakt dat dit de vrijheid is die we willen. De vrijheid om onze medemens de pas en de adem af te snijden, om spelende kinderen naar binnen te jagen en straten en pleinen vol te parkeren. We zijn het vanzelfsprekend gaan vinden dat onze stad is verworden tot een parkeerterrein met huizen en winkels ertussen en hier en daar een park en een plein met een wipkip of een fontein.

De vernieuwde Coolsingel? Ik snap de worsteling bij de herinrichting. De mogelijkheden waren beperkt, er zitten eindeloos kabels en buizen in de grond die je niet zomaar verlegt. Je maakt er niet zomaar een tweede Kralingse Bos van, en dat Indiase natuursteen en die designer lantaarnpalen zijn natuurlijk ook reuze sjiek. Maar de Coolsingel is en blijft een verkeersader waar een mens weinig anders te zoeken heeft dan een goed heenkomen. Ik neem aan dat u hoofdschuddend gadeslaat vanuit uw werkkamer.

En De Meent? De Witte de With? De Nieuwe Binnenweg? Meer van hetzelfde. Ik ben niet opgegroeid in Rotterdam, misschien dat ik me daarom blíjf verbazen dat mensen daar hun vrije tijd doorbrengen. En ikzelf ook, soms, bij gebrek aan beter. ‘Wat zeg je? Ik verstond je niet, er trekt net een Porsche, ugge, een Porsche Cayenne op, en nu rijdt er…’ ‘Sorry? Watte? Nee, nee, geen corona, ik word alleen hoesterig als ik hier zit. Niks bijzonders. Maar joh, ugge, HOE IS HET NOU MET JOU?’ (Als het stoplicht op groen staat, schreeuwen we elkaar maar in de oren…)

Haha, ja zie me zitten bij mijn vakantiehuis. Ik heb een boek gelezen en zie de wereld in een ander licht. Ik heb een droom gehad en weet niet of ik terug wil komen van vakantie. Ik zit tussen de geurende rozen en weet niet of ik naar de stinkende stad terug wil. Zie me zitten tikken met m’n oortjes in. Zie mijn auto op de oprit staan.

Ja, ik doe ook gewoon mee aan het systeem, ja ik rij óók auto, ja ik stook mijn huis ook warm en ja ik eet ook tarwe en maïs en andere door- en doorgeteelde gewassen. En nee, ik ga niet op een Waddeneiland wonen om een erwt te laten verwilderen. We stappen volgende week gewoon weer in onze Honda en rijden langs Winterberg, Dortmund en Arnhem zo Nieuw Crooswijk weer in. Onze eigen levens weer in. Omdat we mensen van vlees en bloed zijn immers, en geen romanpersonages. Waar zouden we naartoe moeten? Met zijn vieren onder de vloer van ons vakantiehuis wegkruipen?

Zie me zitten, mijnheer Aboutaleb, zie me zitten in mijn rozenprieeltje. Zie de kat langs mijn benen strijken, zie de kippen door de tuin stappen. Zie wat voor paradijslijke plek dit is. Of… Leest u dit überhaupt? Is het écht de bedoeling dat u dit voor zich ziet? Ik weet het niet. Ik zie vooral mezelf heel erg zitten natuurlijk. En ik voel mezelf zitten, moet ik erbij zeggen. Het mag dan een comfortabele tuinstoel zijn waar ik op zit, maar zo langzamerhand begin ik mijn rug en mijn armen wel te voelen. De teller van Word staat op ruim drieduizend woorden. Ik moest maar eens een eind gaan maken aan mijn genavelstaar.

Ik zie mezelf zitten, daar komt deze brief misschien heel in het kort op neer. Ook in het dagelijks leven in Rotterdam wil mijn leven maar nooit écht vanzelfsprekend worden. Ik zie mezelf door de stad lopen. Een slungelige man op gympen. En ik denk: wat zal er in hem omgaan? Ik scheer me, zie een gezicht in de spiegel en verzucht: je zult maar zulke moeie ogen hebben. Ik zal wegrijden met de auto, zie een harige, magere hand naar de contactsleutel gaan en denk: stel dat die hand me bij mijn strot grijpt.

Rondwandelend door Duitse plaatsjes waar ik in wezen niets te zoeken heb, met twee huppelende blonde meisjes en een neuriënde vrouw in mijn kielzog, wordt die bevreemding niet minder. Zacht uitgedrukt. Uitkijkend over maïs- en tarwevelden. Mijmerend over Wormmaan, over het wonderlijke universum dat we voor onszelf geschapen hebben. Piekerend over het klimaat dat geen klimaat meer is en al die andere vermeende zekerheden die geen zekerheden meer zijn, bekruipt me de vraag: ben ik vanochtend wel écht wakker geworden? Of ooit eerder? Dit kan toch niet? Is dit allemaal een droom?

Ik moet terug naar Rotterdam, daar komt het op neer. De rozen geuren heerlijk hier in Gemünden en het is goed zo nu en dan uit je vertrouwde omgeving weg te zijn, maar de vervreemding moet niet veel groter worden. En de deadlines roepen. Ik moet aan het werk. Van Duitse boeken Nederlandse boeken maken. Lekker lezen, lekker googelen, lekker puzzelen, lekker in woordenboeken bladeren: een probater middel tegen gepieker ken ik niet. Interessanter werk kan ik me niet voorstellen. Ik had u er eigenlijk al veel eerder over willen schrijven. Het was nota bene de aanleiding om u te gaan schrijven, dat u ook vertaalt. Haha. En toen begon ik te tikken.

Hebt u een goede vakantie gehad, meneer Aboutaleb? Of bent u meer een werkpaard? Ik kan het me zomaar voorstellen. Hebt u boeken gelezen die u de ogen geopend hebben? Heeft u in een hangmat gehangen of in de zee gedobberd en vernieuwende ideeën opgedaan? Misschien… over hoe het centrum van Rotterdam autovrij kan?

Zo. Ik ga gauw mijn laptop dichtklappen en mijn vrouw en mijn dochters ophalen bij het zwembad. In Rotterdam zouden ze met de fiets thuiskomen, hier op het platteland hadden we de auto nodig. Kijk, dat is dan weer de positieve kant van de stad. Mijn volgende brief schrijf ik vanuit 010. En ik zal proberen minder somber te zijn.

Met hartelijke groet,

Ralph Aarnout