Als vertaler heb je nogal eens uit te leggen waarom je maar één kant op vertaalt. Dat er vast een paar genieën op de wereld rondlopen die zich moeiteloos in meerdere talen kunnen uitdrukken, maar dat er voor de meeste stervelingen toch een flinke kloof gaapt tussen je heel aardig kunnen redden in een vreemde taal en de taalbeheersing die nodig is om alles wat het raffinement van de handleiding van een broodrooster overstijgt met enige smaak te kunnen vertalen.
Wat natuurlijk ook een understatement is, want handleidingen vertalen is vast nog lastig genoeg.
Ik ben het Duits heel aardig machtig, al zeg ik het zelf. Ik ben geen germanist, maar heb redelijk wat tijd in Duitstalige landen doorgebracht en hou mijn Duits op peil met boeken, films, podcasts, sociale media en kranten. Maar toch. Als ik een mailtje aan een Duitse uitgever of auteur moet tikken, heb ik het zweet in mijn handen staan en google ik altijd een paar zinnen om te controleren of ze echt Duits zijn, of dat alleen maar lijken.
Tot mijn grote geruststelling las ik laatst dat mijn held Stefan Zweig, die aan het begin van zijn carrière o.m. Paul Verlaine en Emile Verhaeren in het Duits vertaalde, nogal wat taalfouten maakte in de brieven aan “zijn” Franstalige auteurs. De geniale polyglot Stefan Zweig nota bene!
Om toch wat ontspannener Duits te gaan praten en te schrijven, heb ik onlangs een tandempartner opgescharreld. Sinds een paar weken spreek ik zo nu en dan af met een Oostenrijker die al tien jaar hier in Rotterdam woont, maar in het dagelijks leven nauwelijks Nederlands praat, omdat de voertaal op zijn werk Engels is en hij in zijn vrije tijd het liefst boeken leest en films kijkt. We praten dan om de beurt Nederlands en Duits en verbeteren elkaars onhandigheden omzichtig. ‘Als ik wat minder binnen had gezeten, maar gewoon lid was geworden van een voetbalvereniging, had ik allang goed Nederlands gesproken,’ verzuchtte hij laatst in foutloos Nederlands.
Ik zei dat hij daar een punt had, maar dat zijn Nederlands al behoorlijk rad was. En in mijn beste Duits vertelde ik dat ik in de tijd dat ik in Wenen en Berlijn woonde óók vooral met mijn neus in de boeken had gezeten. En dat dat misschien wel het heerlijkste aan die tijd was geweest: dat ik me ongegeneerd had kunnen terugtrekken met mijn boeken en met niemand over koetjes en kalfjes had hoeven kletsen. En dat ik óók daarom vertaler was geworden: om maar niet bij koffieautomaten en in bedrijfskantines te hoeven staan.
Mijn beste Duits is heel aardig, maar het was natuurlijk toch even zoeken naar vlotte equivalenten van “daar heb je een punt”, “behoorlijk rad” en “koetjes en kalfjes”. Al hakkelend werd ik me bewust van de ironie van de situatie, maar er schoten me in de gauwigheid en in het Duits geen relativerende geintjes te binnen.
De illustratie bij deze post is van Peter van Dyck, gevonden op de schitterende blog Reading and art.
Op de hoogte blijven van mijn blog? Schrijf je in voor de nieuwsbrief.