Niet alert

Ik was even niet alert, zo kon het gebeuren. Het was een uur of drie, ik had me al druk genoeg gemaakt die dag, ik was toe aan een kop thee, een krant en geroezemoes om me heen. Ja, verdraaid. Een leestafel, attent knikkende obers, een paar fikse kroonluchters en af en toe een langstingelende tram, daar had ik behoefte aan. Het kwam prima uit dat ik net langs het grand café aan de Hofweg liep.

Met mijn verstand op een laag pitje en condens op mijn bril zocht ik mijn weg tussen de tafels en stoelen, liet ik me op een stoel bij het raam zakken – om pas daar door te krijgen dat vandaag alles anders was in het grand café. Midden in de zaak was een podium opgebouwd, met publiek in halve cirkels eromheen en aan weerszijden geluidsboxen op hoge standaards.

Ik was niet terechtgekomen in een roezemoezend koffiehuis, maar in een Libelle Nieuwscafé. Aan een tafel op het podium werd net een televisiepresentatrice geïnterviewd over een boek dat ze had geschreven. Waar het over ging? En of haar gezin er niet onder leed, dat ze óók nog schreef? Ik kreeg te laat in de gaten wat er gaande was, om het gesprek goed mee te krijgen. ‘Gezellig dat je er was, Karin,’ rondde de interviewster algauw af. ‘Je hebt een schitterend boek geschreven. En het ligt vanaf morgen in de winkel hè?’

Dit was niet waar ik naar op zoek was geweest, bedacht ik, terwijl de frontman van een bekende band het podium beklom om een nummer van zijn nieuwe soloplaat te zingen. Maar omdat ik blij was dat ik zat, omdat er een ober langskwam om een bestelling op te nemen en ik de bedrijvigheid rond het podium toch ook wel interessant vond, bestelde ik maar een kop thee.

Ik was even niet alert geweest en op het verkeerde moment het verkeerde café binnengelopen. Zo kon het gebeuren dat ik even later suiker door mijn thee zat te roeren, terwijl een paar meter verderop minister Maxime Verhagen zich installeerde om te vertellen over het geheim van zijn huwelijk. Zijn gelukkige huwelijk, dat nu al zesentwintig jaar duurde.

Kamerlid, verdorie!

Nee, natuurlijk ben je geen lijsttrekker als je op de twintigste plaats staat. Met vinnige bewegingen pakt ze haar tas in. Haar sleutels. Haar telefoon. Haar deodorant. Natuurlijk lopen de cameraploegen je niet plat als je je met jeugdwerkloosheid, arbobeleid en bedrijfshulpverlening bezighoudt. Natuurlijk komt het partijbestuur op woensdagmiddag niet met jóu praten. En natuurlijk is ze nog veel tijd kwijt aan haar eigen regio en zit ze op zaterdagmiddagen gewoon nog met de bekende gezichten in de bekende zaaltjes. Natuurlijk. Ze is toch niet naïef?

Ze trekt de deur dicht en steekt de sleutel in het slot. Oh, en dan de dossiers nog. Ze lacht. Ze stapt haar kamer weer binnen, steekt de stapel papieren op de hoek van haar bureau in haar tas en verdwijnt. Snel nu, de gang door, de trap af. Als ze doorloopt kan ze de trein van kwart over nog halen. Met gebogen hoofd loopt ze langs de fractiekamer van de kleine christenen, waar ze aanschuiven voor een overleg. ‘Joe, daag. Tot morgen,’ glimlacht ze. En natuurlijk steekt Matthias zijn duim even op. ‘Ja, jij ook, Matthias. Sterkte hoor!’

Met een hoofd vol commissiewerk, het afdelingennet en de permanente campagne groet ze de portier en loopt ze de schuifdeuren uit. Een tas over haar schouder, een tas in haar hand. Nee natuurlijk heeft niemand gezegd dat ze het zó eventjes zou doen. Dat zij de bezem wel eens even… Of dat het forensen energie zou geven. Fractiediscipline, waterdragers, buffelen. In die bewoordingen heeft ze er zelf toch ook altijd over gepraat?

Als ze het plein op stapt, de zon in haar nek voelt en het lawaai van de schoolklassen rond het standbeeld hoort, glimlacht ze om zichzelf. Wat loopt ze nou met haar blik naar de grond. Ze is Kamerlid verdorie! Ze trekt haar tas verder over haar schouder, richt haar hoofd op en zet de pas erin. Ja, ze mag hier heus wel wat trotser rondlopen. En morgen zwemt haar jongste af, nota bene! Dat ze dat vergeten was: ze zit bij het zwembad morgenochtend, ze heeft zich allang afgemeld voor die akelige commissievergadering!

Voorspelling

‘U bent gelukkig, meneer.’ Op weg van het internetcafé naar huis houdt een Indisch ogende meneer met een dikke buik en een muts tot aan zijn wenkbrauwen mij aan. ‘U bent gelukkig, dat zie ik aan uw gezicht.’ Ik vertraag mijn pas, de meneer vervolgt zijn verhaal. ‘En weet u dat februari uw geluksmaand wordt?’

Natuurlijk laat ik me overhalen om onder de luifel van een schoenenwinkel te komen staan. Dan kan de meneer mij mijn toekomst voorspellen en hebben we geen last van het smeltwater dat overal naar beneden sijpelt.

Met pennenstrepen op papier, sterren en dwarsverbanden tussen een X en een Z, bibberend en in gebrekkig Engels, weet de meneer me duidelijk te maken hoe het kan dat februari wat betreft de h (health) en de m (money) en de l (love) een zeer gelukkige maand wordt. Ik luister en ik knik. ‘O, dat is interessant. Ik krijg een vriendin in februari?’

Tot slot van ons gesprek stelt de meneer voor dat ik hem twintig euro geef. Of vijftig. Hij kijkt sip als blijkt dat me dat toch een beetje te gortig wordt. Mijn kleingeld kan hij krijgen. Uit zijn jaszak komt een foto van ondervoedde mensen, gehurkt langs de kant van een weg. ‘Twintig euro is niets voor u,’ bezweert hij. ‘U bent een gelukkig man. Ik kan met u meelopen naar een geldautomaat, als u wilt.’

Wenen, 11 januari 2004

Voorgelezen voor De Avonden, VPRO-radio

Stumpergasse

Waar het precíes is geweest, valt vast en zeker te achterhalen. Je hoeft in een zoekmachine op internet maar ‘Hitler’ en ‘Stumpergasse’ in te vullen, en je weet dat hij op nummer 31 woonde, dat hij een jaar of zestien was, en dat hij in die tijd moeite deed om aangenomen te worden op de kunstacademie.

De Stumpergasse, daar woon ik. Als ik een biertje ga drinken aan het eind van de straat, kom ik langs het bewuste huis. Tegenover kapsalon Happy Hair en een winkel voor slakken en spinnen. Op de begane grond is een hiphop-speciaalzaak. Ik heb er al eens in de etalage staan kijken, maar ik kan me niet herinneren dat ik iets gezien heb.

Ergens daarboven moet het dus geweest zijn. Misschien aan de straatkant, misschien aan de hof-kant. Ik denk er vaak aan als ik door mijn straat loop. Dat hij misschien ook wel met zijn handen op zijn rug liep. Dat hij misschien ook wel naar het plaveisel liep te staren, peinzend over god weet wat. Ook over de stoep voor mijn huis, langs mijn deur moet hij gelopen hebben.

Het is een lange, stille straat, de Stumpergasse. Weinig mis mee verder. Het zou raar zijn geweest de straat af te breken, nadien. Inmiddels zijn we een kleine honderd jaar verder. Ik neem aan dat in ieder geval zijn portiekdeur vervangen is.

Wenen, 22 december 2003

Voorgelezen voor De Avonden, VPRO-radio.

Aan en uit

Het centrum van Wenen is één permanente file van Audi’s en Mercedessen. De lucht is zuur van uitlaatgassen. Eigenlijk moet ik met het openbaar vervoer naar mijn werk, maar Hollander als ik ben – mijn fiets is me te dierbaar.

Voorbij het Volkstheater, in Siebensterngasse mogen alleen wandelaars, trams en fietsers komen, dus daar is de lucht beter. Een leuke straat, de Siebensterngasse. Met café’s, Beißls, breiwinkels, hier en daar een boekhandeltje, een platenzaak en op een hoek een broodjeszaak.

Het is aan het eind van de dag, in een lage versnelling rij ik door de Siebensterngasse. En ik kijk. Genietend duwt een meisje een wandelwagen over de stoep, soepel springt een meneer in een pak van de stoep op de straat. De straatverlichting floept aan, de hemel is roze.

Dan schuift er een tram de schemering van de straat binnen, piepend schurend en bellend om aandacht. In de tram, helder verlicht, als koopwaar in een etalage, zitten mensen voor zich uit te staren. Naar het meisje met de kinderwagen, naar de meneer in het pak en misschien ook wel naar mij.

Plotseling knettert de bovenleiding van de tram en gaat de binnenverlichting uit – en direct weer aan. De tram blijft rijden, het meisje met de wandelwagen loopt door, de meneer met het pak verdwijnt in een bakkerij. Heel even duurt het maar, waarschijnlijk heeft niemand het in de gaten. Maar het lijkt wel of de straat even aan en uit gaat.

Wenen, 1 december 2003

Voorgelezen voor De Avonden, VPRO-radio

Hond uitlaten

‘Op de stoep,’ fluistert hij. ‘Op de stoep.’ Nu iets luider. Het is avond, het is stil in de wijk, hij wil de rust niet verstoren. Bovendien heeft een hond een prima gehoor. Je kunt altijd tegen een hond fluisteren, ook als je twintig meter verderop staat.

Het wekt een wat onnozele indruk, ’s avonds, geen mens op straat, en toch de hond commanderen dat hij op de stoep gaat zitten voor het oversteken. Maar een hond moet leren gehoorzamen. Ook als hij zelf ziet dat er niemand op de weg is, moet hij op de stoep blijven. Ook als hij hoort dat er nergens in de verte een auto aankomt.

‘Zit,’ fluisterschreeuwt hij. ‘Zit! Zit!’ Toch steeds harder. Ze staan op de stoep tussen de Ganzenbloemstraat en de Leeuwenburgstraat. Bor gaat zitten en kijkt om zich heen. Hij lijkt maar weinig haast te hebben. Eigenwijze, lieve eigenwijze hond. Het is avond, het is lekker weer. Wat windt hij zich eigenlijk op, denkt hij. Bor hoort hem wel, hij houdt alleen z’n gemak.

Zo staan ze een tijdje op de stoeprand te wachten voor ze de straat oversteken. Hij zou Bor willen aaien, komt het in hem op, hij zou hem willen aanhalen. Maar wie moet hier nou afgericht worden, zal Bor dan denken. Eerst schreeuwen en dan aanhalen. Wat een gedoe op zo’n rustige avond.

Groningen, 22 juli 2003

Gepubliceerd in: Een jaar, de stad (eigen beheer, 2003)

Vissen

Omdat het net geregend heeft, bijten ze goed. Het is aan het begin van de avond. De wolken hangen donker en dreigend boven het park, maar het blijft droog. Onder deze hemel zien het gras en het groen van de bomen er donker, volgezogen uit. Aan de rand van de Pioenvijver staan de vissers een meter of drie, vier uit elkaar.

Naar voren stekende buiken, loshangende overhemden, dikke polsen en visserskrukjes bepalen het beeld. Lijnen worden uitgegooid en langzaam weer binnengehaald, rustig uitgegooid en weer binnengehaald. Jongetjes van tien, elf jaar gaan van hengelaar naar hengelaar. Van vader naar de buurman, naar de overbuurman, naar een meneer met een groot nieuw schepnet.

Dit zijn hengelaars onder elkaar. Mannen staren naar hun dobber, brommen tegen elkaar over het weer en over wat ze vorige week hebben gevangen. De ene na de andere vis komt spartelend boven en wordt zonder verdere opmerkingen teruggegooid in het water. De jongetjes helpen met de schepnetten en roepen naar elkaar als er ergens een dobber onder water schiet.

Af en toe valt er een druppel regen, op het schelpenpad staat een moeder in legging een sigaret te roken. ‘Kevin kom je zo naar binnen?’ De vissen gaan ondertussen bedaard van haakje naar haakje. Gisteren, nu, morgen, volgend jaar. De vissen blijven zwemmen, de hengelaars blijven hengelen, de jongens blijven roepen. ‘O, een vette. Pap, moet je zien wat een vette!’

Groningen, 3 juli 2003

Gepubliceerd in: Een jaar, de stad (eigen beheer, 2003)

Kikker

‘Kijk,’ zegt ze. Ze houdt een doorzichtige plastic beker voor mijn neus. Ik sla mijn boek dicht en bekijk de beker. Ik snap het niet helemaal. ‘Heb je dat voor mij meegenomen?’ vraag ik. ‘Nee,’ zegt ze. ‘Er zit een kikker in.’ Ze houdt de beker wat lager, zodat ik over de rand kan kijken.

In de beker drijft een plastic kikkertje. Ze houdt de beker niet helemaal stil, daarom lijkt het of de kikker beweegt, of hij een eindje met de golven meezwemt. Ik weet niet goed wat ik moet zeggen, maar dat is geen probleem. Samen kijken we een tijdje naar de kikker. ‘Leuk hè,’ vraagt ze. ‘Ja,’ zeg ik. ‘Leuk.’

Voordat ik meer kan zeggen, is ze verdwenen naar mijn buurvrouw bij de fontein. Ook die zit een boek te lezen. ‘Kijk,’ zegt ze. ‘Er zit een kikker in de beker.’ Zo maakt ze een rondje langs de vijver. Met iedereen kijkt ze een tijdje naar de kikker; iedereen kijkt verwonderd naar haar op. Als ik even later verdiept ben in mijn boek, komt ze opnieuw langs. ‘Kijk,’ zegt ze en ze houdt de beker voor zich uit.

Behalve de kikker drijven er nu een paardenbloem en een boomblaadje in het water. Opnieuw bestuderen we samen de kikker. Leuk, concluderen we. En zij zegt met een serieus gezicht: ‘Zo vindt de kikker het veel fijner.’

Groningen, 2 juni 2003

Gepubliceerd in: Een jaar, de stad (eigen beheer, 2003)

Foto

Bijna ongeloofwaardig, zo stil is het. De zon staat pal op het water, de eenden drijven stil in de rondte, geen zuchtje wind en geen struikje of takje dat beweegt. Bijna zou je geloven dat ook je eigen voetstappen geen geluid maken.

We zijn met zijn drieën in het park. Ik en een jongen en een meisje van een jaar of achttien. Ik loop met de klok mee rond het water, zij gaan tegen de klok in. Hand in hand, schuchter, toch nog op enige afstand van elkaar. Als ik ze passeer, doet zij het bandje van haar hemdje goed. Hij weet niet goed waar hij zijn hand moet laten.

Zo schuiven we elkaar voorbij op het schelpenpad. Even later, als ik zit te kijken naar de plastic zakken die onder het wateroppervlak zweven, duiken de twee weer op. Besluiteloos stappen ze rond bij een bankje naast me. De jongen heeft een groot zwart fototoestel in zijn handen.

Bedeesd, vragend, komen ze met het apparaat op me af. Ja? Wil ik? Met die grote knop, wijst het meisje. Ze gaan op het bankje zitten, zij legt haar handen in haar schoot, hij slaat wat onhandig een arm om haar heen. Ik buig een eindje door mijn knieën, zoek en druk af. Zachtjes suist het transportmechaniek van het fototoestel.

Groningen, 30 mei 2003

Gepubliceerd in: Een jaar, de stad (eigen beheer, 2003)

Portret

Ze komt niet alle dagen meer langs, maar haar portret hangt aan de muur. Een echt portret, gemaakt bij een echte fotograaf. Vijfentwintig jaar wonen ze hier nu, Erica heeft het grootste deel van haar jeugd hier doorgebracht. Soms, voordat ze naar bed gaan, staan ze naar het portret te kijken.

Eens in de drie, vier weken is dat. Gewoonlijk zegt geen van beiden iets, gewoonlijk is het Gea die na verloop van tijd de stilte verbreekt. Of de vuilniszakken al buiten staan. Dat ze morgen naar fysiotherapie moet. Ze zouden er veel woorden aan vuil kunnen maken dat Erica nu met een puntlasser in Stedum woont. Maar ze kunnen het ook laten.

Een jaar of wat geleden, toen ze opnieuw hebben behangen, is de lijst even van de muur geweest. Al snel hing hij er weer even vertrouwd bij als tevoren. Boven de schoorsteenmantel, in het midden van de kamer. Ze heisteren door het huis en Erica kijkt toe. Ze worden ouder en Erica kijkt toe.

Als ze op visite is, zit Erica vaak schuin onder haar eigen portret op de bank. De verschillen worden zichtbaar, ook Erica wordt ouder. Haar lichaam, haar haar, haar nek. Op de foto is ze een meisje, in het echt is ze een vrouw. De tijd verstrijkt, Erica lacht. Ze weten nog precies wanneer ze de foto lieten maken.

Groningen, 24 januari 2003

Gepubliceerd in: Een jaar, de stad (eigen beheer, 2003)